
 
		voor  hun  zoo  groot  eene  lekkernij  waren als  voor  
 ons.  Eerst  verzogten  zij  ons  door tekenen  dat wij  
 hun  eene  geeven  zouden  en,  eene  weigering ontvangende, 
   toonden  z ij,  met  hunne  oogen  en  ge-  
 baerden  groote  fpijt  en  gramfchap.  Wij  hadden  
 juist  te  dien  tijd  geen  eeten  dat  klaar gemaakt was,  
 maar  ik  bood  eenen  van  hun  enig biscuit  aan,  dat  
 hij  mij  uit  de  hand  rukte  en  met groote  verfmaa-  
 ding  over  boord wierp.  Een  hunner vernieuwde  
 zijn  verzoek  bij  den Heer banks  en,  toen  deeze  
 het  hem  weigerde,  ftampte  hij  met  zijn  voeten  
 llootte  hem  van  z ig ,  in  eene  vervoering  van gevoeligheid  
 en  verontwaerdiging:  Na dat  zij  zig bij  
 beurten  bijna  aan  ieder  eenen,  die  enig  gezag  in  
 het  fchip  fcheen  te  hebben  ,  vervoegd  hadden,  
 zonder  te  flaagen,  vatteden  zij  eensklaps twee  van  
 de  fchildpadden  aan  en  fleepten  die  naar  het boord  
 van  het  fchip,  daar hunne  kano  lag:  ons volk  trok  
 hun  die  weldra  uit  de  handen  en  plaatften  dezelve  
 bij  de  overige.  Zij  wilden  egter hunne  ondernee-  
 ming  niet  laaten  vaaren,  maar deeden  verfcheiden  
 andere  poogingen  van  denzelfden  aart,  doch  deeze  
 hun  alle  even  zeer  mislukkende,  fprongen  zij  
 eensklaps  in  woede  in  hunne  kano,  en  begonnen  
 naar  land  te  roeijen.  •  Ik  gong  te  zelfden  tijd  in  de  
 floep  met  den  Heer banks  en  vijf of zes  van  het  
 fcheepsvolk,  en  wij  kwamen  voor  hun  aan  wal,  
 daar veele  van  ons  volk  reeds  aan  verfcheidenerlei  
 werk  bezig  was;  zoo  dra  zij  aan  land  kwamen, 
 gree«« 
 greepen  zij  hunne wapenen en,  voor wij hun voor-  
 neemen  merkten,  namen  zij  een  brandhout  van  
 ‘onder'een  pik-ketel,  die  daar  kookte,  en  eenen  
 omweg  neemende boven wind van de weinige dingen  
 ,  die wij  aan  wal hadden liggen,  ftaken  zij het  
 gras  onder  weg met  eene  verwonderlijke  fnelheid  
 en  behendigheid  in  brand:  het  gras,  dat  vijf o f  
 zes  voeten  hoog  en  zoo  droog  als  ftoppelswas,  
 brandde  met  eene verbaazende woede  en  het vuur  
 maakte  fnelle  vordering  naar  eene  tent  van  den  
 Heer  b a n k s ,  die  voor  t ü p i a  ,  toen  hij  ziek  
 was,  opgezet  was,  en  omringde  in  zijnen  loop  
 eene  zog  met  haare  biggen,  eene  van welke  dood  
 gebrand  wierd.  De  Heer banks   fprong  in  eene  
 floep  en  haalde  enig  volk  van  boord,  nog  even  
 tijds  genoeg  om  zijne  tent  te  redden,  door  haar  
 op  ftrand  neder  te  haaien ;  maar  de  fmidfe,  ten  
 minde  dat  gedeelte  van  dezelve dat  branden  kon,  
 wierd  verteerd.  Terwijl  dit  gefchiedde,  gongen  
 de  Indiaanen  naar  eene  plaats  op  enigen  afftand,  
 daar  verfcheiden  van  ons  volk  aan  het  wasfchert  
 waren  en  daar  onze  netten,  onder welke de zegen  
 was,  en  eene  groote  hoeveelheid  linnen  te  droo-  
 gen  gelegd  waren;  hier  ftaken  zij  het  gras  ook  in  
 brand ,  zonder  op  onze  bedreigingen o f verzoeken  ® 
 acht  te  willen flaan.  Wij  waren  dan  ook  genoodzaakt  
 eenen  fnaphaan  ,  met  hagel  gelaaden  ,  op  
 eenen  van  hun  aftefchieten  ,  dat  op  den  afftand  
 van  omtrent  tien  roeden  bloed  deed  te  voorfchijn  
 :  koo