het denkbeeld hebbende lekten verren dat het kuit
\vas , vonden ’er eenen nieuwen naam voor en
noemden het Zes - 'z,ciac[p^c/. Op den middag wa*
ren w ij, volgens onze Waarneeming , op 8° 30'
Zuider Breedte en op 2220 34' Wester Lengte;
en St, Bartholomeus Eiland lag N. 6 f O. op
den afftand van vier en zeventig Engelfehe mijlen.
Naardien deeze geheele kust door de Hollanders
naauwkeuriglijk fchijnt onderzogt te zijn en
alzoo onze koers met onze peilingen uit de kaart
zal blijken, is het genoeg te zeggen dat wij onze
koers noordwaarts voortzetteden met zeer ondiep
water, over eene modder-bank, op zoodanig eenen
afftand van het land, dat het naaüwlijks van
het fchip gezien kon worden tot den derden September.
Geduurende deezen tijd deéden wij veele
poogingen om nabij genoeg te koomen om aan
land te gaan, maar zonder te flaagen, en nu zes
dagen van goeden wind verloren hebbende op
eenen tijd dat wij Wisten dat de Zuid-ooster pas-
faat bijna ten einde was, begonnen wij onverduldig
te worden, en beflooten met het fchip zoo
digt mooglijk bij land te loopen, en dan mét de
pinas te landen, terwijl het af en aan zóu houden,
om de voortbrenzelen des lands en de neiging der
inwooneren te onderzoeken. Wij hadden de twee
laatfte dagen vroeg in den morgenftond een ligt
koeltjen van land gehad, fterk bezwangerd met de
reuk van de boomen, heesters en kruiden, waarmede
mede het bedekt was; de reuk geleek enigzints
naar die van Benjoin Gom. Den derden September,
met het aanbreeken van den dag, zageh wij
land, ftrekkende van N. t. O. tot Z. O ., op omtrent
vier mijlen afftands, en wij hielden’er naar toe
met eene frisfe koelte uit het O. Z. O. en O. t. Z .
tot negen uuren, wanneer w ij, binnen drie of vier
Engelfehe mijlen van hetzelve en op drie vademen
water zijnde, bijlegden. De pinas uitgezet
zijnde, vertrok ik van het fchip met het volk van
'de floep, verzeld van den Heer b a k k s , die zijne
knegts ook medenam, en Döélor sol a n d e r ;
zijnde wij in het geheel twaalf mannen fterk, alle
wel gewapend. Wij roeiden regt toe regt aan
naar den wal; maar het water was zoo ondiep,
dat wij denzelven op geen vijftig roeden na bereiken
konden: wij waadden egter het overige van
den weg, terwijl wij twee van de matroozen ag-
ter lieten om op de floep te pasfen. Wij hadden
tot hier toe geene tekenen van inwooneren aan
deeze plaats gezien ; maar zöo dra wij aan wal
kwamen, vonden wij voetftappen van menfehen,
die niet lang in het zand konden gedrukt geweest
zijn , alzoo zij beneden het merk van hoog water
waren : wij beflooten daaruit dat het volk niet
verre af was en alzoo ’er een bosch was, dat tot
Binnen vijf en twintig roeden van het water kwam -,
vonden wij het nodig met voorzigtigheid voortte-
gaan, opdat wij niet in eenehinderlaag zouden verval