vonden deeze ftreek zonder bosch, en enigzints
naar onze broeklanden in Engeland gelijkende ;
de grond was evenwel bedekt met dun kreupelhout,
omtrent zoo hoog als de knie; de heuvelen
aan de kust zijn laag ; maar agter dezelve zijn
andere die hooger zijn , welke trapswijze oploo-
pen tot op eenen aanmerklijken affland, met poelen
en moerasfen tusfchen beiden. Toen wij weder
aan de floep kwamen, bevonden wij dat ons
volk met den zegen eene groote menigte kleine
* visch gevangen had, die in de West-Indieën wel
bekend is, en die onze matroozen Iedere wambuizen
noemen,omdat hun vel aanmerklijk dik is. Ik
had den tweeden luitenant met de jol uitgezonden
om te harpoenen en toen wij weder aan het fchip
kwamen, beyonden wij dat hij ook eene goede
vangst gehad had. Hij had gemerkt dat de groote
ftekel-roggen , waarvan overvloed in de baai
was , met den vloed opzwommen tot in zeer ondiep
water; hij nam dan den vloed waar en har-
poende ’er verfcheiden van in niet meer dan twee
o f drie voeten waters ; een derzelve woog niet
minder dan twee honderd en veertig ponden, na
dat zijne ingewanden uitgenoomen waren.
Des anderendaags ’s morgens, ziende dat de
wind nog noordlijk b le e f, zond ik de jol weder
uit en het volk harpoende eenen die nog grooter
was, want toen zijne ingewanden uitgehaald waren
, woog hij drie honderd en zes en dertig ponden.
De
De groote menigte planten, welke de Heeren
Ba n k s en s o l a n d e r op deeze plaats verzamelden
, gaf mij aanleiding om dezelve met den
naam van Botanie Baai te benoemen. Zij ligt
op 34° Zuider Breedte en op 208° 7 'Wester
Lengte. Zij is ruim, veilig en gemaklijk en kan
herkend worden aan het land op de zee-kust, dat
ten naasten bij elfen en van eene maatige hoogte
is , in het algemeen hooger dan verder landwaarts
in, met fteile rotsachtige klippen aan de zee, die
het voorkoomen hebben van een lang eiland, dat
digt onder den wal ligt. De haven ligt omtrent
het midden van dit land, en men ontdekt die
reeds, als men haar uit het zuiden nadert, voor
men regt tegens over dezelve is ; maar uit het
noorden koomende, kan men die niet zoo fchie-
lijk ontdekken : de mond is een weinig meer dan
een vierde van eene Engelfche mijl breed en
ligt in het W. N. W. Om de haven in te zeilen
moet men de zuidlijke kust■ houden tot dat het
fchip voorbij een klein dor eilandjen is, dat digt
onder den noordlijken wal ligt; binnen dit eiland
is het water, aan die zijde daar het diepst is, zeven
vademen, en het loopt ondieper een goed eind
naar boven tot vijf vademen. Op eenen aanmerklijken
affland van den zuidlijken wal ligt eene
bank, die van de binnenfle zuidlijke punt geheel
tot het diepst van de haven loopt; maar aan den
overkant naar den noordlijken en noord- westlij-
C 3 ken