
 
		gen:  te deezen  tijd,  tusfchen  de  twee  kusten zijnde, 
   vorderden  wij  langzaam  naar  het  N.  W.  tot  
 op  den  middag,  toen  onze.Breedte,  bij  waarnee-  
 niing,  i8°  4 9 'Z .  was  en  onze  afftand van  het  vast  
 land  omtrent  vijf mijlen:  het noord - westlijk gedeelte  
 van  hetzelve  lag  N.  t.  W.  3  W. van ons,  
 terwijl  de  eilanden  van  N.  tot  O.  ftrekten  en  de  
 naaste  omtrent  twee  Engelfche  mijlen  van  ons  
 was:  Kaap Cleveland lag  Z.  50  O.  op  den afftand  
 van agttien  mijlen.  Onze diepfe  was. in  de  koers,  
 die  wij  zedert  den  voorigen  middag gezeild hadden  
 ,  van  veertien  tot  elf vademen  geweest. 
 In den  agtermiddag zagen wij  verfcheiden  zwaa-  
 re  kolommen  rook  op  het groot land;  wij  zagen  
 ook  enig  volk  en  enige  kanoos  en  op  een. van  de  
 eilanden  hoornen,  die  naar  kokosnooten- hoornen  
 geleeken.  Naardien  enige  van  die  nooten  ons  nu  
 zeer aangenaam  zouden  geweest  zijn,  zond  ik  den  
 luitenant  hicks  naar  den  wal  ,  en  de  Heeren  
 Banks   en  soLANDEit  gongen met  hem,  om  te  
 zien  welke  ververfchingen  ’er  te  krijgen  waren,  
 terwijl  ik  het  met  het  fchip naar  het  eiland  hield.  
 Zij  kwamen des avonds omtrent zeven uuren  terug  
 met  bericht dat  de hoornen, die wij voor kokosnoo-  
 tenboomen  aangezien  hadden  eene  kleine foort van  
 liool-palmboomen  waren,  en  dat zij  niets  gevonden  
 hadden  dat  waerdig  was  medetebrengen  dan  
 omtrent  veertien  of vijftien  planten.  t  Terwijl  zij  
 aan  land  geweest  waren  hadden  zij  niemand  van 
 het 
 het  volk  gezien,  maar  zoo  als  zij  afdaken,  was  
 een  van  hun  zeer  nabij  het  ftrand  gekoomen  en  
 had  met  eene  luide  ftem  gefchreeuwd  ;  het  was  
 zoo donker  dat zij  hem  niet  konden zien;  zij  keerden  
 egter  weder  terug  naar  land,  maar  toen  hij  
 hoorde  dat  de floep  weder kwam,  was  hij  wegge-  
 loopen  ,  of  had  zig  zelven  verftooken,  want  zij  
 konden  hem  niet weder  te  zien  krijgen  en  fchoon  
 zij  fchreeuwden, gaf hij  egter  geen  antwoord.  Na  
 dat  de  floepen  terug  gekeerd waren,  ftuurden wij  
 N.  t.  W.  naar  het  noordlijkst  land in  het  gezigt,  
 en  des  morgens  ten  drie  uuren waren  wij  ’er  regt  
 over,  zijnde  drie  of  vier  uuren  te  vooren alle  de  
 eilanden  voorbij  gevaaren.  Dit  land noemde  ik,  
 om  deszelfs  gedaante,  Heuvel-punt  (  Point Hil-  
 lock') :  zij  is  van,  eene  groote  hoogte en  kan gekend  
 worden  aan  eenen  ronden  heuvel of rots,  die  
 aan  de  punt vast  is,  maar  zig  als afgefcheiden van  
 dezelve  vertoont. Tusfchen deeze Kaap en het Magnetisch  
 Eiland  vormt  de  kust  eene  groote  baai,  
 die  ik  Halifax - Baai  noemde:  voor  dezelve  lag  
 de  groep  eilanden,  van  welke  ik  zoo  even  melding  
 gemaakt  heb,  en  enige  andere  op  minderen  
 afftand  van  de  kust.  Door  deeze  eilanden wordt  
 de  baai voor  alle  winden befchut en  zij  levert eene  
 goede  ankerplaats.  Het  land  bij  het  ftrand,  in  
 den  bodem  van  de  baai,  is  laag  en met hout bezet, 
   maar  verder  naar  binnen  ’s  lands is  het  eene  
 aaneengefchakelde  keten  van  hoog  land,  dat  dor