i6 1770] R E I Z E R O N D O M
Van den wal en binnen eene branding., die in het
Zuiden lag; maar gelukkig kwam ’er een ligt koel-
tjen van land, dat ons buiten gevaar bragt: met
dit windjen Huurden wij Noordwaarts en met het
aanbreeken van den dag ontdekten wij eene baai,
die voor alle winden wel gedekt fcheen en waarin
ik dierhalven befloot met het fchip te zeilen.
Toen de pinas gekalefaat was, zond ik dezelve
met den Huurman af om den. ingang te peilen ,
terwijl ik het op den wind bleef houden , hebbende
den wind vlak van den wal. Op den middag
was de mond van de baai omtrent eene Em-
gelfche .mijl ten N. N. W. van ons* en , rook
aan den wal ziende, keeken wij met onze verrekijkers
en zagen weldra tien menfchen, die, toen
wij nader kwamen, hun vuur verlieten en zig op
eene kleine hoogte begaven , van waar zij onze
beweegingen gemaklijk konden gade Haan. Kort
daarop kwamen ’er twee kanoos, elke tien mannen
aan boord hebbende , aan den wal, regt onder
de hoogte, en het volk begaf zig bij het ander
op derzelver top, De pinas, die vooruit was
gezonden om te peilen , naderde nu de plaats,
waarop alle de Indiaanen verder den heuvel op
weeken,uitgezonderd eenen, die zig tusfchen enige
rotfen bij de landing plaats verflak. Terwijl de
pinas langs Hrand voer , namen de meeste Indiaanen
denzelfden weg en bleeven gefladig regt over
haar op eenen afflaijd; toen zij terug kwam ,
be~
D E W A Ë R Ë L D . [J p r ll 1770] '7
I berichtede ons de Huurman dat in eenen inham,
een weinig binnen den moiid van de haven, enige
I van hun naar het Hrand afgekoomen waren en
hem genodigd hadden aan land te koomen, door
i veele tekenen en woorden , van welke hij de mee-
ning niet begreep ; maar dat zij alle met lange pieken
gewapend waren en met een houten wapen ,
dat enigzints de gedaante van een’ fabel had. De
Indiaanen, die de floep niet gevolgd waren, het
fchip ziende naderen * gebruikten veele dreigende
gebaerden en zwaaiden met hunne wapenen, bijzonderlijk
twee , die een zeer zonderling voor-
koomen hadden , want hunne aangezigten fchee-
nen met een wit poeder bedoven te zijn en hunne
lighaamen waren befchilderd met breede Hreepen
van dezelfde kleur , die fchuinsch over hunne
borst en rug liepen , en niet kwalijk geleeken
naar de draag - riemen, welke onze foldaaten draa-
gen; dezelfde foort van Hreepen liepen ook rond
om hunne beenen en dijen, als breede kousfen-
banden ; elk deezer mannen hield het wapen in
zijne hand, dat ons befchreven was als naar een
fabel gelijkende, dat omtrent derde halven voet
lang fcheen, en zij fcheenen met grooten ernst
met elkanderen te praaten.
Wij bleeven de baai inzeilen en ankerden vroeg
in den agtermiddag onder den zuidlijken wal, omtrent
twee Engelfche mijlen binnen den mond ,
in zes vademen water, hebbende de zuidlijke
III. De e l . B punt