448 {Jan. 1771] RElEE RONDOM
duurende de vasten," die de Turken Ramadan
noemen, welke zij zeer geftfeng fcheenen te houden
, want geen huhnér wilde een ftuk eeten proeven,
nóch zélfs zijn betel kaauwen tot de zon
onder was;
Hun voedzél is ten naaften bij hetzelfde als dat
van de Bataviafché Indiaatiert, uitgezonderd dat
zij ’er de noot van den Sagdebootn, Cycas circl-
nalïs, bijvoegen, Van welke enigë van ons volk
op de kust van Nieuw Hólland mislijk, en enige
van onze varkens vergeeven wierden.
Toen wij zagen dat deeze nooten eeri gedeelte
van hun voedzel uitmaakten, vroegen wij door
welke middelen zij dezelve van haare vergiftige
hoedanigheid beroofden, en zij zeiden ons dat zij
die eerst in dunne fchijfjens fneeden, dan inde
zon droogden en dan drie maanden in zoet water
lieten weeken, waarna zij het water er uit
perften en dezelve ten tweede maal in de zon
droogden ; maar wij vernamen dat zij met dat ai
alleen in tijden van fchaarschheid gegeeten worden
, wanneer zij die onder hunne rijst mengen,
om die verder te doen ftrekken.
De huizen van hunne ftad zijn op paaien gebouwd,
vier of vijf voeten boven den grond: hierop
wordt eene vloer van bamboezen gelegd 4 die
op enigen afftand van elkanderen geplaatst zijn,
zoo dat de lucht van beneden eenen vrijen doortocht
heeft: de muuren zijn ook van bamboes,
die
DE WAERELD. {Jan. 1771] up
die horde - wijze met kleine ftokjens doorvlogten
zijn, welke loodregt op de balken, waaruit het
geraamte van het gebouw beftaat, zijn vastgehecht:
zij hebben een fchüinsch afloopend dak, dat
zoo wel gedekt is met palm-bladeren, dat ’er
noch de zon, noch de regen door kan. De grond,
op welken dit gebouw Haat, is een langwerpig
vierkant. In het midden van de eene zijde is de
deur en in het midden tusfchen deeze en het eind
van het huis naar de flinkerhand een venfter; van
elk eind loopt een middenfchot, dat, als het doorliep,
den gantfcben vloer overlangs in twee gelijke
deelen zou deden, maar zij loopen niet door
tot dat zij tegens malkanderen koomen, zoo dat
’er regt over de deur eene opening blijft; elk
eind van het huis is dan, ter regter- en ter flinker
zijde van de deur, in twee kamers verdeeld, gelijk
de Hallen in vakken zijn afgefchoten, die alle
naar den gang die van de deur naar den muur loopt
aan de overzijde open zijn: in die haast bij de deur
aan de flinkerhand flaapen de kinderen; die daar regt
over aan de regterhand is voor vreemdelingen be-
ftemd; de heer van het huis en zijne vrouw flaapen
in de binnenfte kamer aan de flinkerhand en
die daar regt over is de keuken. Daar is geen
onderfcheid tusfchen de huizen van de armen en
de rijken dan in grootte, uitgezonderd dat het
koninglijk paleis en het huis van een’ man, die
Cundang heet, in rijkdom en invloed den naaften
III. D eel, F f aan
Pi
■ M
m
f i
m
m
:-‘Sf
m
i,, VI
'Jw