de kust, maar ik kon hen niet overhaaien om ftil
te ftaan.
Deezen dag nam de Heer g r e e n de middaghoogte
van de zon , een weinig binnen den mond
van de baai aan de zuidzijde, welke voor de
Breedte 34.0 Z. opleverde; de afwijking van het
kompas was 1 1° 3' O.
Den volgenden morgen vroeg wierd het lijk
van f o r b y s u t h e r l a n d , eenen van onze
matroozen, die des avonds te vooren geftorven
was, bij de water-plaats begraaven , en naar dit
geval noemde ik de zuidlijke punt van deeze baai
Sutherland Punt. Wij befloöten deezen dag
een tochtjen landwaarts in te doen. De Heer
B a n k s , Dodor s o l a n d e r , ik en zeven andere,
behoorlijk tot den tocht uitgerust, vertrokken
en begaven ons eerst naar de hutten bij
de water-plaats, daar nog dagelijks enige van de
inboorlingen kwamen e n , fchoon de kleine ge-
fchenken , welke wij te vooren aldaar gelaaten
hadden, nog niet weggehaald waren, lieten wij
’er andere van wat meerder waarde, als doek,
(piegels, kammen en glaazen koraalen, en toen
gongen wij het land in. Wij vonden den grond
o f moerasfig o f van ligt zand , en het aanzien van
het land fraai afgewisfeld door bosfchen en vlakten.
De boomen zijn lang en regt, en daar groeit
geen kreupelhout onder; zij ftaan.zoo verre van
malmalkanderen
, dat het geheele land, ten minften
daar de moerasfen het niet onbekwaam tot bebouwing
maaken, zou kunnen bebouwd worden,
zonder eenen derzelve om verre te houwen: tus-
fchen de boomen is de grond met gras bewasfen,
van welk groote overvloed is , en dat in bosfen
groeit, zoo dik als eene hand vol, die digt bij
elkanderen ftaan. Wij zagen veele huizen van de
inboorlingen, en plaatfen daar zij op het gras gelegen
hadden , zonder enige befchutting ; maar
wij zagen maar eenen enkelen van het volk, die,
zoo dra hij ons in het oog kreeg, wegliep. Op
alle deeze plaatfen lieten wij gefchenken, in hoop
dat wij eindelijk hun vertrouwen en hunne toegenegenheid
zouden winnen. Wij zagen met
een zwenk, maar zeer onduidlijk , een viervoetig
dier, zoo groot als een konijn. De haazenwind-
hond van den Heer b ank s , die bij ons was ,
kreeg het in het oog en zou het vvaarfchijn-
lijk gevangen hebben, had hij zig niet, toen hij
op den loop gon g , tegens eenen boom ftronk;
die in het lang gras verborgen lag, bezeerd. W ij
zagen naderhand de mist van een dier, dat van
gras moet leeven en dat, naar onze. gisfing , niet
minder in grootte kon zijn dan een hert, en het
fpoor van een ander , dat klaauwen als een hond
had, en omtrent zoo groot als een wolf fcbcen te
zijn; wij fpoorden ook nog een klein dier, welks
voet naar dien van een bontfing of wezel geleelc.
In