
 
		om  de  N.  O.  en  op  den  afftand van  omtrent ne-  
 gentig  voeten  aan  ftuur-boord  verdiepte  het wa*  
 ter  tot  agt,  tien  en  twaalf vademen.  Zoo  dra  de  
 groote  floep  was  uitgezet,  ftreeken  wij  onze  raas  
 en  ftengen  en  bragten  het  Aroom - anker  aan  den  
 ftuurboords  boeg  uit,  legden  hep vertui-anker en  
 de kabel  in de floep en wilden het denzelfden weg uit  
 brengen;  maar  nog eens rondom  het fchip peilen^  
 de,  vonden  wij  dat  het  water agter  aan  het  fchip  
 diepst  was:  het  anker  wierd  dan  van  den  ftuurboords  
 fpiegel  uitgebragt,  in  plaatfe  van van  den  
 ftuurboords  boeg  ,  dat  is  van  het  agterfchip,  in  
 plaatfe  van  van  het  voorfchip  en  toen  het  grond  
 hield  ,  draaiden  wij  met  alle  kragt  aan  de  fpil,  
 hoopende,  dat  wij,  zoo  wij  het anker niet  t’huis  
 wondden,  het  fchip  ’er af zouden wiiiden,  doch,  
 tot  ons groot ongeluk,  wierden wij  in  deeze  onze  
 hoop  te  leur  gefteld  en  wij  konden  het fchip  niet  
 beweegen:  geduurende  deezen  gantfchen tijd bleef  
 het  met  groote  hevigheid  tegens  de klip  ftooten,  
 zoo  dat  wij  de  grootfte moeite  hadden om  op  onze  
 beenen  te  blijven;  en,  dat  dit  droevig  toneel  
 nog akeliger maakte,  wij  zagen  bij  het maan-liche  
 de  planken  van  de  huid  van  den  bodem  van hep  
 fchip  overal  rondom  ons  heen  drijven,  en  eindelijk  
 ook de  valfche  kiel,  zoo  dat  ’er  eiken  oogen-  
 blik een weg  voor  de  zee gebaand wierd  om  ’er in  
 te  ftroomen  en  ons  te verzwelgen.  Daar fchooe  
 em  nu  niets  over  dan  het  fchip  te  ligten  en  wij 
 had* 
 hadden  de  gelegenheid  van  zulks met  het grootfte  
 voordeel  te  doen reeds  voorbij  laaten  gaan,  want  
 ongelukkiglijk  waren  wij  juist  bij  hoog water op  
 <le  klip  geraakt  en het water was nu  reeds veel  gevallen, 
   zoo  dat,  als  het  zoo fterk  geligt wierd,  dat  
 het  zoo veel minder diep  ging  als  het water  gevallen  
 was, wij  egter  nog maar in denzelfden toeftand  
 als  in  het  eerst  zouden wezen  én de eenigfte verlig*  
 ping  in  deeze  omftandigheid  was  dat  het  fchip,  
 naar maate het water ebde,  vaster  op  de klip gong  
 zitten  en  niet  zoo  geweldig tegens dezelve  gefloten  
 wierd.  Wij  hadden  wel  enige  hoop  op het  
 volgende  getij  ,  maar  het  was  onzeeker  o f  het  
 fchip  zoo  lang  heel  zoude  blijven  ,  bijzonderlijk  
 wijl  de  klip  haaren  bodem  onder  den  boeg  aan  
 ftuurboord  met  zoo  veel  geweld bleef wrijven dat  
 men  het  in  de  voor-brood-kamer  hooren  kon.  
 Het was  evenwel  nu  geen  tijd om zigmetgisfingen  
 optehouden,  ook  lieten  wij  niets  na uit wanhoop  
 van  te  zullen  flaagen:  om  gqen  tijd te verliezen, lieten  
 wij terftond de water vaten in het hol ledig loopen  
 en  het water uit pompen;  zes van onze kanon-ftuk-  
 ken ,  zijnde  alle  die  wij  op  het  dek  hadden,  ons  
 ijzer  en  fteenen  ballast,  leggers,  duigen, olie-krui-  
 ken,  oude  proviand,  en  veele  andere  dingen,  die  
 in  den  weg  van  zwaarer  lagen,  wierden met den  
 grootften  fpoed  over  boord  geworpen  ,  waartoe  
 ieder  al  zijn  best mede werkte met  eenen ijver,die  
 bijna  naar  vrolijkheid  geleek,  zonder  de  minfte  
 G  4  ïnur»