
 
		vond  ik  verfcheiden  kleine  vuuren  en  verfche  
 mosfelen,  die  ’er  op  te  braaden  lagen  ;  ik  vond  
 hier  ook  enige  van  de  grootfte  oester - fchulpen  ,  
 die  ik  ooit  gezien  had. 
 Zoo  dra  de  hout  -  hakkers  en  water  -  haalers  
 naar  boord kwamen  om  te  fchaften,  kwamen  ’er  
 tien  of  twaalf  van  de  inboorlingen  naar  de  plaats  
 en  bekeeken  de  water-vaten  met  groote  aandacht  
 en nieuwsgierigheid,  zonder  dezelve  egter  aante-  
 raaken:  zij  namen  evenwel  de  kanoos  ,  die  digt  
 bij  de  landing-plaats  lagen,  weg  en  gongen  weder  
 henen.  In  den  agtermiddag,  toen  ons  volk  
 weder  aan  land  was,  naderden  zestien  of  agttien  
 Indiaanen  ,  alle  gewapend,  floutlijk  tot  op  minder  
 dan  vijf  en  twintig  roeden,  en  Honden  toen  
 ftil;  twee  van  hun  kwamen wat nader, en  de Heer  
 HiCKs,   die  over  het  volk  aan  den  wal  het  bevel  
 had,  met eenen anderen,  gongen  hen  te  gemoet,  
 hun,  terwijl  zij  naderden  ,  gefchenken  aanbiedende, 
   en  door alle  tekenen,  die  hij  bedenken  kon,  
 yriendlijkheid  en  vriendfchap  te  kennen  geeven-  
 de  ;  doch  alles  te  vergeefsch;  want  voor  hij  bij  
 hen  koomen  konde,  gongen  zij  terug  ,  en  het  
 zou  onnut  geweest  zijn  hen  te  vervolgen.  In  den  
 avond gong  ik  met  den  Heer  b a n k s   en  Doétor  
 s o l a n d e r   naar  eenen  zandigen  inham  aan  de  
 noord-zijde  van  de  baai,  daar wij,  in  drie  of vier  
 trekken  met  den  zegen,  meer  dan  drie  honderd  
 ponden  visch  vangen  ,  die  gelijklijk  oijder  het  
 fgheepsvolk  verdeeld wierd.  Bca 
 Den volgenden morgen  ,  voor  de  dag  aanbrak,  
 kwamen  de  Indiaanen  af naar de  huizen  ,  die  regt  
 over  het  fchip  Honden,  en  wij  hoorden  hen  dikwijls  
 zeer hard  fchreeuwen.  Zoo  dra het  ligt was,  
 zag men  hen  langs  het Hrand gaan,  en. kort daarna  
 begaven  zij  zig  in  de  bosfchen  ,  daar  z ij,  omtrent  
 eene JEngelfche  mijl  van  het  Hrand,  verfcheiden  
 vuuren  ontflaken. 
 Ons volk  voer,  als  gewoonlijk,  naar  land;  de  
 Heeren  b anks   en  so l ande r  gongen  mede  
 en  begaven  zig  in  de  bosfchen om  planten  te  zoeken. 
   Het  volk,   dat  bezig  was  gras  te  fnijden,  
 het  verst  van  den  grooten  troep  verwijderd zijnde, 
   kwam  eene  bende  van  veertien  of vijftien  Indiaanen  
 naar hen  toe  ,  met  Hokken  in  hunne  handen  
 , die,.volgens  het verflag  van den  Serjeant van  
 de  zee-foldaaten,  blonken  als  een  musket.  De  
 gras-fnijders,  hen  ziende  naderen,  begaven  zig  
 digt  bij  elkanderen  en  weeken  naar,  den  grooten  
 troep.  De  Indiaanen  ,  door  deeze  fchijnbaare  
 vlugt  aangemoedigd,  vervolgden  hen;  zij  bleeven  
 egter  Haan  toen  zij  omtrent  honderd  roeden  van  
 hun  af waren  en,  enige maaien  gefchreeuwd  hebbende  
 ,  weeken  zij  terug  naar  de  bosfchen.  In  
 den  avond  kwamen  zij  weder op  dezelfde  wijze,  
 Honden  op  denzelfden  affland  Hil,  fchreeuwden  
 en  gongen  weder  heen.  Ik volgde  hen  z e lf ,  al-  
 Ipen  en  ongewapend  ,  een  groot  eind  wegs  langs 
 B  5  de