
 
		Mas,  dePisfangRadja  en  dePisfangAmbou:  allé  
 deeze hebben eene aangenaame wijnachtige fmaak en  
 de andere zijn op  verfcheiden wijzen nuttig, fommi-  
 ge  worden  In  boter gebraaden,  en  andere worden  
 gekookt  en  als  brood  gegeeten.  Daar  is  eene  die  
 de  bijzondere  aanmerking  van  den  kruidkundigen  
 verdient,  omdat  zij *  llrijdig  met  den  aart  van  dit  
 gefiaebt,  vol  zaad  is,  waarom  zij  Pisfang  Batu,  
 of Pisfang Bidjie  genoemd  wordt;  zij  heeft  eg-  
 tér  geene  uitmuntende  hoedanigheden  ,  die  haar  
 aanbeveelen  voor  de  fmaak,  maar  de  Maleijers  
 gebruiken  haar  als  een  middel  tegens  den vloed. 
 8.  Druiven.  Deeze  zijn  niet zeer  uitmuntend,  
 maar  zij  zijn  zeer  duur,  want  wij  konden  eene  ta-  
 melijk  groote  tros  voor  niet  minder  koopen  dan  
 twaalf of  agttien  Huivers. 
 9.  Tamarinden.  Deeze zijn  ’er  in  grooten  overvloed  
 en  zeer  goedkoop:  het  volk  legt  die  egter  
 niet  in,  gelijk men  in de West-Indieën  doet,  maar  
 legt  die  in  het  zout,  waardoor  zij  tot  eene  zwarte  
 klomp worden,  zoo  onaangenaam  voor het gezigt  
 en  de  fmaak,  dat  weinige  Europeaanen  die  be*  
 geeren. 
 10.  Water-meloenen.  Deeze  zi jn’er in  grootten  
 overvloed  en  zeer  goed. 
 11.  Pompoenen.  Deeze zijn  buiten  alle  verge-,  
 lijking  de  nuttiglle  vrugt,  die  mede  naar  zee ge-*  
 noomen  kan  worden;  want  zij  blijven  zonder enige  
 zorg  veele  maanden  goed  en  maaken met  fuiker 
 ker  en  limoen-fap  een moes,  dat  naauwlijks van  
 moes  van  de  beste  appelen kan onderfcheiden  worden  
 ,  en  met  peper  en  zout  dienen  zij  in  plaats  
 van  knollen  en  zijn  niet  te  verachten. 
 12.  Papaja.  Deeze  vrugt  is.,  als  zij  rijp  is,  
 vol zaad en  bijna zonder geur,  maar als  zij,  groen  
 zijnde,  gefchild  en  het  klokhuis  ’er  uitgenoomen  
 is,  is  zij  beter  dan  de  beste  knol. 
 13.  Gojaves.  Deeze  vrugt  wordt  zeer  llerk  
 aanbevoolen  door  de  inwooneren  van  onze  eilanden  
 in  de  West-Indieën,  die  waarfchijnlijk  eene  
 betere  foort  hebben  dan  wij  hier  vonden,,  daar  
 de  reuk  van  dezelve  zoo  onaangenaam  llerk  was  
 dat  fommige  van  ons  ’er  mislijk  van  wierden;  
 zij  ,  die  dezelve  proefden,  zeiden  dat  de  fmaak  
 even  llerk  was. 
 14.  De  Kaneel-appel.  De Annona fqammofa  
 van  LiNNAEus.   Deeze  is ook  eene West-Indi-  
 fehe  vrugt;  zij  beflaat alleen  uit  eene  klomp groote  
 pitten,  uit welke  eene  kleine  hoeveelheid  vrugt,  
 kan  gezogen  worden,  die  zeer  zoet is,  maar weinig  
 geur  heeft. 
 15.  De  Vlaade-appel.  De  Annona  reticula-  
 ta  van  u inna eus .  De  hoedanigheid van  deeze  
 vrugt  is  wel  uitgedrukt  door  haaren  naam,  dien  
 zij  inde  West-Indieën. gekregen  heeft;  want  zij  
 gelijkt  zoo  veel  naar  eene  viaade  en wel naar eene  
 goede  vlaade  als  men  zig  verbeelden  kan. 
 i   16.  De  Katsjou- appel,  j  Deeze  wordt  zelden  
 I   |  Bb  5  ge