vaareren van nut kunnen zijn; de weinige egter
die ons voorkwamen zal ik aantekenen. Wij hadden
de punt van Java verlaaten elf dagen voor
wij den algemeenen zuid* oostlijken pasfaat - wind
kreegen, geduurende welken tijd wij niet meer
dan drie graaden zuidwaarts vorderden en drie
;graaden westwaarts, hebbende veranderlijke ligte
koeltjens, met ftilten tusfchen beiden, en met
zeer heet weder en eene ongezonde lucht, dat
waarfchijnlijk veroorzaakt wierd door de dikke
dampen, welke de oostlijke pasfaat-wind en de
.wester mousfon op deeze breedten aanbrengen,
en welke beiden in deeze zeeën waaien op den tijd
.vanhetjaar, toen wij ons aldaar bevonden. De
oosten-wind heerscht tot op io° of 12® Zuider
Breedte en de westen-wind tot 6° of 8° Zuider
Breedte; in de ruimte tusfchen beiden zijn de winden
veranderlijk en de lucht, geloof ik , altoos
ongezond: dit verergerde zeekerlijk de ziekten,
waarmede wij van Batavia vertrokken waren, en
voornamelijk den buikloop, die niet in het minst
verminderde door de geneesmiddelen, zoo dat
elk,, die ’er van overvallen wierd, zig als een
dood man befchouwde; maar naauwlijks waren
wij; in den pasfaat-wind gekoomen, of wij begonnen
deszelfs heilzaame uitwerkingen te gevoelen:
wij zetteden nog wel verfcheiden van ons
volk over boord, maar het waren dezulke, die
in eenen zoo zieken en zwakken flaat aan boord
wawaren
gebragt, dat het naauwlijks mogelijk was
dat zij herftelden. Wij vermoedden in het eerst
dat ons deeze vreeslijke ziekte aangekoomen was
door het water, dat wij aan Prinfen Eiland aan
boord genoomen hadden, of zelfs door de fchild-
padden, die wij aldaar gekogt hadden; maar daar
is geene de minfte reden om te gelooven dat deeze
gisfing gegrond was, want alle de fchepen,
die in hetzelfde jaargetijde van Batavia kwamen ,
leeden even veel, en fommige zelfs nog meer,
fchoon geene derzelve onder weg Prinfen Eiland
aangedaan hadden.
Enige dagen na dat wij Java verlaaten hadden,
zagen wij enige nachten agter een gekken rondom
het fchip en, alzoo het bekend is dat deeze vogelen
altoos des nachts aan land gaan roeden, hielden
wij dit voor een bewijs dat niet ver van ons
een eiland moest liggen; misfchien zal het het eiland
Selam geweest zijn,, dat, op verfchillende
kaarten, verfchiliend geplaatst wordt in naam en
ligging.
De afwijking van de kompas-naald is op de
hoogte van de west - kust van Java omtrent 30 W.
en zoo bleef zij zonder enige merklijke verandering
, in de gewoone koers van de fchepen, tot
op de Wester Lengte van 288° en de Zuider
Breedte van 22°, waarna zij langzaamerhand toenam,
zoo dat op de Lengte van 295° en op de
Breedte van 230 de afwijking ;o° 20' W. was;
op