
 
		merkt.  Na  dat  Ik  mijne  waarneemingen  op den  
 berg  gedaan  had  ,  voer  ik  met  Do&or  solan-  
 o e r   het  kanaal  in ;  ik' vertrok met  het  begin  van  
 den  vloed  en  was  lang  voor hoog Water meer  dan  
 agt  mijlen  gevorderd.  Deszelfs  breedte  was  tot  
 dus  verre  van  twee  tot  vijf Engelfche  mijlen,  in  
 eene 'rigting  van Z. W. t. W . ;  maar  hier verwijdde  
 het  aan  alle kanten  en  vórmde  een groot meir,  dat  
 in  het  N.  W.  met de  zee  gemeenfchap  had en  ik  
 zag niet  alléén  de  zee  in  die  ftreek,  maar  bevond  
 ook  dat de vloed  fterk  van daar inviel .*  ik zag  ook  
 éenen  arm  van  dit meir,  die  zig naar  het  oosten  
 uitftrekte  en  het  is  niet  onwaarfchijnlijk  dat  deeze  
 met  de  zee gemeenfchap hebbe  in het diepst van de  
 baai,  die ten Westen van Kaap TownshendWgt.  Aan  
 de  zuidzijde van het meir  is  eene keten hooge heuvelen, 
  die ik zeer gaerne zoude beklommen hebben;  
 maar naardien het hoog water,  en  de dag verre  ver-  
 loopen was, was ik bedugt dat ik onder de banken in  
 den nacht  verdoold  zou geraaken,  vooral naardien  
 het  weder  donker  en  regenachtig was  en  daarom  
 voer  ik , zoo fpoedig  ik  kon,Weder  naar het  fchip.  
 In  dit  tochtjen zag ik Hechts twee menfchen enwej  
 van  verre;  zij volgden  de- boot een goed eind wegs  
 langs  het  ftrand;  maar  naardien  het  getij  fterk  iti  
 mijn  voordeel  was  ,  Zou  het  niet  voörzigtig  van  
 mij  geweest  zijn  naar  hen  te wagten.  Ik  zag  eg»  
 ter  verlcheiden  vüuren  in  eene  ftreek  en  rook  in  
 eene  andere,  maar  ook  op  eenen  afltand.  Ter- 
 Wijl 
 wijl  ik  met  Dottor  so l an d e r   het  kanaal  op  
 voe r,  tragtede  de  Heer  banks  het  land  in  te  
 gaan,-  daar ook verfcheiden  van  het volk,  die  verlo 
 f  hadden  om  aan wal  te  gaan,  herom  zwierven.  
 De Heer  banks  en  zijne  bende  vonden  zig  gefluit  
 door  een  moeras  met Mangles-hoornen  bezet  
 ,  dat  zij  egter  beflóoten  door  te  trekken;  de  
 flijk  was  zoo  diep,  dat  zij  han  bijna  tót  aan  de  
 knie  kwam,  zij  gongen  egter kloekmoedig  voort;  
 maar eer zij halver weg waren,  hadden  zij  berouw  
 dat  zij  het  ondernoomen  hadden;  de grond was bedekt  
 met  takken  van  hoornen,  die  door  elkande-  
 ren  geftrengeld waren;  fomtijds  bleeven  zij  ’er  op  
 ftaande,  maar  fomtijds  gleeden  hunne  voeten  ’er  
 door  en  fomtijds  waren  zij  ’er zoo in verward dat  
 zij  genoodzaakt waren  zig  los  te maaken  door met  
 hunne  handen  in  de  flijk en modder  te  grabbelen.  
 Zij  kwamen  ’er egter in  omtrent een  uur  tijds door  
 en  gisten  dat  het  bijna  een  vierde  van  eene  Engelfche  
 mijl  breed was.  Na  nog  een -kort  eind  
 wegs  voortgegaan  te  zijn,  kwamen  zij  aan  eene  
 plaats,  daar  vier  kleine  vuuren  geweest  waren,  
 naast  welke  enige  fchulpen  en  visch-graaten  van  
 gebraden visch lagen;  zij vonden ook hoopen  gras  
 dat  opgelegd  was  ,  en  waarop  vier  o f   vijf menfchen  
 fcheenen  geflaapen  te  hebben.  De  tweede  
 luitenant,  de  Heer  gore  ,  die  op  eene  andere  
 plaats was,  zag  enig  water  in  een’  kuil  en  daarbij  
 Jiet  fpoor van  een  groot dier;  men zag  ook  enige 
 trap