
 
		wij hen niet  konden  overhaaien  ons aftedaan,  wat  
 wij  hun  ook mogten  bieden:  wij  fchonken hun eg-  
 ter  enige  glazen  koraalen en  na  korten  tijd bij  ons  
 gebleven  te  zijn,  vertrokken  zij.  Wij beproefden  
 het  hen  te  volgen,  in  hoop  dat  zij  ons  naar de  
 eene  of andere  plaats  zouden  leiden,  daar wij meer  
 volk  van  hun  vinden  zouden  en  gelegenheid  zouden  
 hebben  hunne  vrouwen  te zien;  maar zij  gaven  
 ons  door  tekenen  te verdaan  dat  zij  ons gezel-  
 fchap niet  begeerden. 
 Den  volgenden  morgen  ten  agt  uuren wierden  
 wij  bezogt  door  verfchieden van  de  inboorlingen,  
 die nu  geheel  gemeenzaam  geworden waren.  Een  
 hunner  wierp,  op  ons  verzoek,  zijne  lans,  die  
 omtrent  agt  voeten  lang  was:  zij  vloog met eene  
 fnelheid  en  Hevigheid,  die  ons  verwonderde  en,  
 fchoon  zij  niet  hooger  dan  vier  voeten  van  den  
 grond  bleef,  vloog  zij  diep  in  eenen  boom,  die  
 op  vijftig  fchreden  afftands  ftond.  Toen  waagden  
 zij  het  aan boord te  koomen,  daar  ik hen  verliet,  
 zig naar allen  fchijn  zeer vermaakende,  en  ik gong  
 met  den Heer banks andermaal  uit,  om  het land  
 te  bezigtigen;  maar  voornamelijk  om  onze  ang-  
 llige  nieuwsgierigheid  te  voldoen,  door  rond  te  
 zién  in de  zee,  van  welke  onze wenfchen  ons bijna  
 deeden  gelooven  dat  wij  ons  een  nadeelfger  
 denkbeeld gemaakt  hadden  dan  indedaad waar was.  
 Zeven  o f  agt  Engelfche mijlen noordwaarts  langs  
 het  llrand  voortgegaan  zijnde,  beklommen  wij 
 eenen 
 *enen  zeer  hoogen  berg,  en  waren weldra  overtuigd  
 dat  het  gevaar van  onzen  toedand  onze vrees  
 ten  minden  evenaarde;  want,  in  welke  rigtingen  
 wij  onze  oogen  wendden,  wij  zagen  klippen  en  
 banken  zonder  tal,  en  geenen  doortocht  naar zee  
 dan  door de kronkelende  kanaalen  tusfchen dezelve  
 door,  welke niet  bevaaren  konden  worden  zonder  
 de  grootde  moeijelijkheid  en  het  uiterde gevaar.  
 Wij  keerden  dan  naar  het  fchip  ,  niet  beter  ge-  
 moed  dan  toen wij  het  verlieten;  wij  vonden  nog  
 verfcheiden  inboorlingen  aan  boord,  en men  zei-  
 de  ons  dat  de  zee - fchildpadden ,  van  welke  wij  
 niet  minder  dan  twaalf op  het  dek  hadden,  hunne  
 aandacht meer  dan  enig ander voorwerp in het fchip  
 hadden  naar  zig  getrokken. 
 Den  negentienden  in  den  voormiddag  wierden  
 Wij  bezogt  door  tien  van  de  inboorlingen,  meestendeels  
 van  de overzijde  van  de  rivier  koomende*  
 daar  wij  nog  zes  of zeven  andere  zagen,  de  meeste  
 vrouwen,  en  zij  waren,  gelijk  alle  de  andere  
 van  het  volk,  die  wij  in  dit  land gezien  hadden,  
 moeder  naakt.  Onze  gasten  bragten  een  grootec  
 getal  lanfen  met  zig  dan  zij  immer  te vooren  gedaan  
 hadden  en,  dezelve in eenen  boom  nederge-  
 legd  hebbende  ,  zetteden  zij  ’er  eenen  man  en  
 eenen  jongen  bij  om  op  dezelve  te  pasfen:  toen  
 kwamen  de  overige  aan boord,  en  wij  befpeurden  
 weldra  dat  zij  vast  bedoten  hadden  eene  van  onze  
 fchildpadden  mede  te  neemen,  die  wnarfchijniijk 
 voor