
 
		de  reis  volgens  hetzelfde  bedek  te  vervolgen,  als  
 o f  ’er  niets  gebeurd ware.  Bij  deeze  gelegenheid  
 moet  ik  het  fcheepsvolk  en  den  Heeren,  die  aan  
 boord waren,  met  dankbaarheid  dat  recht doen van  
 aantemerken  dat,  fchoon  in  het midden  van  onze  
 benaauwdheid,  elk een  waar  begrip  fcheen te hebben  
 van  het  gevaar,  waarin  hij  was,  ’er  egter  
 geene  klaagende  uitroepingen  of wanhoopige  ge-  
 baerden  gehoord  of gezien wierden;  elk  fcheen de  
 volmaaktfte  tegenswoordigheid  van  geest  te bezitten  
 en  elk  deed  zijn  uiterfte  best,  met  eene  dille  
 en  geduldige  ilandvastigheid  ,  even  zoo  verwijderd  
 van  de  onftuimige  hevigheid  vanfchrikalsvan  
 de  akelige werkloosheid van  wanhoop. 
 Ondertusfchen  hadden  wij  ligte  koeltjéns  uit bet  
 O.  z .   O.  en  kreegen  de  voorileng  en  de  groote  
 raa  o p ,  terwijl  wij  naar-het land hielden  tot  omtrent  
 zes  üuren  ’ s  avonds,  wanneer wij  op  zeven  
 vademen  water,  zeven mijlen  van  het  land en eene  
 mijl  van de  klippen,  waarop wij  gefloten hadden,  
 ten  anker kwamen. 
 Deeze  klip  o f bank  ligt op i5°45'ZuiderBreed-  
 te  en  tusfchen  zes  en  zeven  mijlen  van  het groot  
 land.  Zij  is  evenwel  de  eenigfte  bank  op  deeze  
 kust  niet ,  vooral  naar  het  noorden en  óp  deezen  
 tijd  zagen  wij  eene  in  het  zuiden,  welker  llaert  
 wij  over  gevaaren waren,  toen wij  zulke  ongelijke  
 diepten  peilden,  twee  uuren  voor  wij  ftoote-  
 den.  Daar  is  altoos een gedeelte van  deeze bank 
 boboven  
 water  en  het  heeft het voorkoomen  van wit  
 Zand;  daar  is  ook  een  gedeelte  van  die,  Waarop  
 wij  gelegen  hadden,  dat  bij  laag  water  droog  is  
 en  dat  beftaat  uit zand - ileenen *  maar  al  het  overige  
 is eene  koraal - kli£. 
 TerWijl  Wij  geduutendé  dert  nacht  ten  anker la4-  
 gen,  bevonden  Wij  dat  het  fchip  omtrent vijftien  
 duimen  water  in  een  uur  in  kreeg,  Waarvan  geert  
 onmiddelijk  gevaar  te  vfeezen  Was  ,  en  ten  zeé  
 Uuren  ’s morgens  ligteden wij  het  anker en  (levenden  
 Noord-Westwaarts,  (leeds  naar  het  land  fnij*  
 dende  met  een  labbér  koeltjen  uit  het  Z.  Z.  O;  
 Ten negen  uuren  voeren  wij  digt buiten  twee kleine  
 eilanden  om,  die  op  150  4 1 'Zuider  Breedté  
 en  omtrent  Vier  mijlen  van het groot  land  liggen t  
 deeze  eilanden  te bereiken  was*  in  het  uiterfte vart  
 onze  verlegenheid,  het  voorwerp  van  onze  hoop*  
 of  liever  van  Onze  Wenfchen  geweest  en  daarom  
 noemde  ik  die  Hoop  eilanden.  Op  den  middag  
 waren  Wij  omtrent  drie  mijlen  van  land en  op  de  
 Zuider  Breedte  van  150  3 7 ;  het  noordlijkst  gedeelte  
 van  het  groot  land,  dat  in  hetgezigt was*  
 lag  N.  30  W.  en  de  Hoop  eilanden ftrekten  vart  
 het  Z.  30  O.  tot  het Z.  40 O.  Op  deeze plaats  
 hadden  wij  twaalf  vademen  water  en  verfcheideit  
 zand-banken  naar  zee.  Het lek  was nog niet toe -  
 genoomen;  maar,  om  tegens  alle  toevallen  klaar  
 te  zijn,  maakten  wij  het  zeil  gereed om  nog  eens  
 te  voederen.  In  den  agtermiddag,  een  labber  
 III.  D e e l .  H  koel