
 
		ligfte  plaats;  en  dewijl niemand gedagt had aan het  
 gevaar,  waaraan  zij  blootgefteld  zouden  zijn,  als  
 de  boeg  zoo  veel  hooger dan  de agterfteven  lag ,  
 vond  men  die  heden  onder  water.  De  meeste  
 wierden  egter,  door  onvermoeide  zorg  en  vlijt,  
 weder  zoodanig  herfteld,  dat zij  bewaard  konden  
 worden,  maar  andere  waren  geheel  bedorven  en  
 vergaan. 
 De  dag  van  den  vijf en  twintigften wierd  door*  
 gebragt  met  water-vaten  te  vullen  en  het tuig  in  
 orde  te  brengen  en  met  laag  water  eindigden  dé  
 timmerlieden  hun  werk  onder  den  bakboord  boeg  
 en  op  alle  de  andere  plaatfen,  waarbij  het  getij hen  
 toeliet  te  koomen;  toen  wierden  ’er enige watervaten  
 onder  den  boeg  gesjord  om  het  fchip  té  
 helpen  vlotten  en  in  den  avond,  toen  het  hoog  
 water  was,   tragteden  wij  het  aftewinden,  maat  
 het  gelukte  ons  niet,  wijl  enige  der water-vaten, 
   die  ’er aan  gesjord  waren ,  los  geraakten. 
 De voormiddag van den  zes en  twintigften wierd  
 bedeed  met  nog  meer  water-vaten  tot hetzelfde  
 einde  gereed  te  maaken  en  in  den  agtermiddag  
 maakten  wij  ’er niet  minder dan agt  en  dertig  onder  
 des  fchips  bodem  vast;  maar,  tot onze  groote  
 fpijt,  hielp  dit  nog  niet  en  wij  vonden  ons  in  de  
 noodzaaklijkheid  van  het volgende  fpring-getij  afte  
 wagten. 
 Deezen  dag bragten  enige  van  onze heeren,  die  
 eene wandeling  in  de  bosfchen  gedaan  hadden,  de 
 blabladeren  
 mede  van  eene plant,  welke men meende  
 dezelfde  te  zijn,  die  in  de West-Indieën  coccos  
 genoemd wordt; maar  toen  wij  de wortelen proefden  
 ,  vonden  wij  die  te  fcherp  van  fmaak  om  ge-  
 geeten  te  worden;  de  bladeren  waren  egter weinig  
 minder dan  fpinagie.  Op  de  plaats  daar deeze  
 planten  geplukt  waren  ,  groeiden  veele  van  de  
 kool pal mboomen  ,  van  welke  reeds  melding  gemaakt  
 is  en  eene  foort  van wilde  plataanen,  welker  
 vrugt  zoo  vol  fteenen  was,  dat  zij  naauwlijks  
 gegeeten  kon worden;  daar wierd  ook eene andere  
 vrugt gevonden omtrent van de grootte als eene kleine  
 goud-pippeling, maar platter  en donker paersch  
 van  kleur  :  als  zij  eerst  van  den  boom  geplukt  
 wierd,  was  zij  zeer  hard  en  onaangenaam,  maar  
 enige  dagen  bewaard  zijnde,  wierd  zij  zagt  en  geleek  
 zeer  veel  in  fmaak naar eene  flegte  damaskus  
 pruim.  ( 
 Den  volgenden  morgen  begonnen wij wat zwaarte  
 uit  het  agterfchip  naar  vooren  te  verwerken,  
 om  het  te  ligten  ;  ondertusfchen  gong  de  fmit  
 voort  met  werken,  de  timmerman  was  bezig met  
 het  fchip  te  kalefaaten  en  de matroozen  met  water 
 vaten  te  vullen  en  het  tuig  aantehaalen:  inden  
 voormiddag  voer  ik  zelf met de  pinas de  haven  op  
 en  deed  verfchefden  trekken  met den  zegen,  maar  
 vong  niet meer  dan  tusfchen  twintig  en  dertig  vis-  
 fchen,  die  aan  de  zieken  en  aan  degeenen,  die aan  
 de  beter  hand waren,  uitgedeeld  wierden. 
 III.  D e e i ,»  I  Deii