
 
		waren ;  toen  legden  wij  bij  met- den  boeg* om  cfe?  
 oost  en hielden  het over deeze boeg tot tien uuren*  
 wanneer  w i j ,  tot  agt  en  zeventig  vademen  toe  
 gepeild  hebbende  ,  voor  - den  wind  wendden  en  
 met  den  boeg  naar  land  bleeven  liggen  tot  vijf  
 auren  in  den  morgen  ,  wanneer  wij  onder  zeil  
 gongen  en,  toen  de  dag  aankwam, waren  wij zeer  
 verwonderd  ons  verder  zuidwaarts  te  vinden  dan  
 wij  des  avonds  te vooren  geweest waren,  fchoon  
 de  wind  zuidlijk  geweest  was  en  den  gantfchen  
 Sacht  fris  door  gewaaid  had:  wij  zagen  de  branding  
 nu  weder tusfchen  ons en het land  en  voeren  
 dezelve  op  eenen  afftand  van  eene  mijl  voorbij.  
 Zij  ligt  op  de Zuider  Breedte  van  28°  8:en  ftrekr  
 twee mijlen  oostwaarts  van  eene  land  punt,  onder’  
 welke  een  klein  eiland  ligt.  Haare  ligging  kan  
 altoos gekend worden  aan  den puntigen  berg,  van  
 welken  rk  zoo  even  melding  gemaakt  heb  en  die  
 Z .  W.  t.  W.  van  dezelve  ligt;  om  deeze  reden.  
 he  bik  dien Waarfchuuw - Berg  ,  ( Mrnnt JVar-  
 n ingj  genoemd;  hij  ligt zeven  of agt  mijlen  binnen  
 ’s  lands  op  de  Zuider  Breedte  van  28°  22',  
 Het  land  omtrent  denzelven  is  hoog en  heuvelachtig; 
   maar  hij  loopt  van  zelf genoeg in  het  oog om  
 in  eens  van  alle  andere  voorwerpen  onderfcheiden  
 te worden.  De  punt,  over  welke  deeze  banken  
 liggen  ,  heb  ik  Gevaar  Punt  ( Point  Danger')  
 genoemd.  TenNoorden  van  deeze punt is het land  
 laag enftrekt N. W.  t. W.  maar het draait welhaast  
 meer naar  het Noorden»  Wij 
 m   iwiüiMiiiMiwii  mum »mi 1 
 Wij waren  op  den  middag  omtrent  twee  mijlen  
 Van  land,  en,  volgens  waarneeming,  op  de  Zuider  
 Breedte  van  270  46',  hetgeen  zeventien  En-  
 gelfche  mijlen  zuidlijker  was  dan  het  logboek  
 aanwees;  onze  Breedte  was  206°  2 6 'W.  JVaar-  
 fchuuw  Befg  lag  veertien  mijlen  Z.  26 W.  van  
 ons  en  het  noordlijkst  land  in  het  gezigt  lag  ten  
 noorden.  Wij  vervolgden  onze  koers  langs  de  
 kust,  op  den  afftand  van  omtrent  twee mijlen,  in  
 de ftreek  van N.  |  O.  tot  tusfchen  vier en  vijf uuren  
 in  den  agtermiddag,  toen  wij  branding  aan  
 bakboord  ontdekten.  Onze  diepte  was  zeven  en  
 dertig  vademen  en  bij  zonne  ondergang  lag  het  
 noordlijkst  land N.  t. W. de  branding  N. W.  t. W*  
 vier  Engèlfche  mijleri  van  ons  en  het noordlijkst  
 land  in  het  gezigt,  dat wij  op  den middag  omge-  
 vaaren  waren  én  dat  eene punt  vormde,  welke  ik  
 dén  naam  van  Uitkijk-punt  gaf,  lag  W.  vijf o f  
 zes mijlen  van  ons op  de Breedte  van  27°  6'.  Aan  
 de  noordzijde  van  deeze  punt  vormt  de  kust eene  
 Wijde  open  baai,  die  ik Moretons - Baai noemde,  
 in  het  diepst  van  welke  het  land  zoo  laagis,  dat  
 ik  het maar  even  uit den  top  van de mast zien  kon.  
 De  branding  ligt  tusfchen  drie  en  vier  Engelfche  
 . mijlen  vah Uitkijk-punt  en wij  hadden  op  deezen  
 tijd  eene  hooge  zee  uit  het  zuiden  ,  die  ’er  zeer  
 boog  op  brak.  Wij  fteyenden  voort N.  N.  O,  tot  
 agt  uuren, wanneer wij,  de brandirtgvoorbij zijnde  
 en  tot  twee  en  vijftig  vademen  diepte  gekregen  
 D  2  heb