opening in het Noorden en ik had geene hoop ’er
door te zullen kooraen dan in deeze ftreek, want,
alzoo de wind aanhoudend uit het Z. O. blies,zou
het moeijelijk, zoo niet ónmogelijk, geweest zijn,
terug naar het Zuiden te keeren.
De Heer gore berichtedë dat hij dien dag twee
dieren gezien had, als honden , van eene ftr.o
kleur, dat zij als een haas liepen en ook omtrent
van die grootte waren. In den agtermiddag kwam
het volk van het visfchen terug met nog betere
vangst dan te voorem, want ik kon nu derde half
pond aan ieder’ man uitdeden: de groenten, die
men verzameld had, liet ik onder de erwetenkoo-
ken en zij maakten eene zèer goede fchotel ,
die, niet twee overvloedige portieën visch, eene
onuitfpreeklijke verkwikking opleverden.
Den volgenden dag , den eerften Julij, zijnde
een’ zondag, had ieder vrijheid om aan land te
gaan, uitgezonderd eenen van elke bak, die weder
met den zegen uitgezonden wierden. Devangsr
was weder éven goed en het volk, dat het land in
geweest was, gaf bericht dat zij verfcheiden dieren
gezien hadden, fchoon zij geene hadden kun-*
nen vangen. Zij hadden ook , eene Engelfche
mijl hooger de rivier op„ een vuur gezien en de
Heer g o r e , de tweede luitenant, had de dop
van eene kokosnoot opgeraapt, die op ftrand geworpen
en vol van lepaden was : zij zal waar-
fchijnlijk gekoomen zijn van het een of ander eiland
land boven den wind, misfchien van de Terra del
Espirito Santo van q u i r o s , alzoo wij nu op de
Breedte waren, daar men zegt dat dat land ligt.
Deezen dag rees de thermometer in de fchaduwe
tot 87°, dat hooger was dan hij nog op enigen
dag geweest was zedert wij op deeze kust gekoomen
waren.
Den volgenden morgen vroeg zond ik denftuur-
man in de pinas uit de haven, om tusfchen de banken
in volle zee te peilen en naar een kanaal in het
Noorden uitteziën : wij hadden op dien tijd een
windjen , dat van land woei, ’t welk tot omtrent
negen uuren aanhield en dat het eerde was, dat
wij gehad hadden zedert wij in de rivier gekoomen
waren. Toen het laag water was, maakten wij
enige ledige water-vaten onder den boeg van het
fchip vast, in hoop dat het, alzoo de getijen hooger
wierden, bij het naaste hoog water vlot zoude
geraaken. Wij bleeven nog met een zeer goeden
uitdag visfchen en bij hoog water beproefden
wij wederom het fchip aftewinden ; maar onze
uiterfte poogingen waren nog vrugtloos.
Des anderen daags, op den middag, kwam de
ftuurman terug en berichtte dat hij een kanaal
naar zee tusfchen de banken door gevonden had
en befchreef ons waar het lag. De banken heftenden
, naar zijn zeggen, uit koraalklippen, van
welke veele bij laag water droog waren en op eene
van welke hij geland was. Hij had hier enige
I 3 kok«