door meer dan een gewas wprdt voortgebragk
d a m p i e r maakt ’er gewag van en zij is misleiden
ook die, welke t a s m a n op van Die-
mens Land vond, daar hij, zegt hij, gom van de
hoornen en gom - lak van den grond zag. De andere
foort van timmerhout is van een boom die
omtrent als onze pijnboom groeit en van welken
omftandig gefprooken is in de befchrijving van
Botanie Baai. Het hout van beiden deeze hoornen
is, gelijk ik hier boven aangemerkt heb, zeer
hard en zwaar. Behalven deeze zijn hier boomen
met eene zagte. fchors bedekt, die gemaklijk kan
afgefchild worden en dezelfde is, welke in de
Oost - Indieën tot het kalefaaten van fchepem gebruikt
wordt.
Wij vonden hier drie verfchillende foorten van
palmboomen. De eerfle, die in groote menigte
in het zuidlijk gedeelte groeit, heeft bladeren,
die als een waaier geplooid zijn; de kool van deeze
is klein, maar uitneemend zoet, en de noo-
ten, welke zij in grooten overvloed draagt, zijn
een zeer goed voeder voor zwijnen. De tweede
foort had eene veel grooter gelijkenis met den
waaren koolpalm uit de West -Indieën; derzelver
bladeren waren groot en gevind als die van den
kokosnootenboom en deeze bragt ook eene kool
voort, die, fchoon niet zoo zoet als de andere,
egter veel grooter was. De derde foort, die,
gelijk de tweede, alleen in de noordlijke deelen
gegevonden
wierd, was zelden meer dan tien yoe-
ten hoog met kleine gevinde bladeren, naar die
van eene foort van varen gelijkende: hij droeg
geene kool, maar was vol nooten omtrent van de
grootte van eene groote kastanje, .maar ronder:
alzoo wij de doppen van deeze rondom de plaat-
fen, daar de Indiaanen hunne vuuren gemaakt
hadden, verfpreid zagen liggen, namen wij voor
zeeker aan dat zij goed waren om te eeten; zij
egter, die ’er de proef van namen, leerden ten
hunne kosten het tegendeel, want zij deeden de
uitwerking van een hevig braak- en buikzuiverend
middel. Wij twijfelden egter nog niet of zij wier-
den door de Indiaanen gegeeten, en denkende dat
het geftel van de varkens zoo.flerk zou zijn als
het hun, fchoon het onze zoo veel zwakker bevonden
was, bragten wij die naar het fchot; de
varkens aten die ook indedaad op en, zoo wij enigen
tijd meenden, zonder ongemak te gevoelen;
maar in omtrent eene week wierden zij zoo on gefield
dat twee derzelve flierven en de overige her-
flelden met zeer veel moeijelijkheid. Het is egter
waarfchijnlijk dat de vergiftige eigenfchap van
deeze nooten in het fap ligge, gelijk die van de
casfava of maniok' xx\t de West-Indieën en dat het
vleesch, gedroogd zijnde, niet alleen gezond,
maar voedzaam zij. Behalven deeze foorten van
palmboomen en manglesboomen, waren ’er ver-
fcheiden kleine boomejn en heefters, in Europa
ge