
 
		kokhaanen  gevonden  van  eene  zöö  ontzagehelijke  
 grootte,  dat  ’er  aan  eenen meer was dan  twee  
 mannen  konden  op  eeten  ,  en  eene  gfoote  ver-  
 fcheidenheid  van  andere  fchulpvisfchen,  van welke  
 hij  ons  eenen  övervloedigen  voörraad  mede-  
 bragt:  hij  had  in den avond  ook  aan  land geweest  
 in'eene  baai,  omtrent drie  mijlen  ten  noorden  van  
 daar  wij  lagen,  daar  hij  enige  van  de  inboorlingen  
 ,  die  aan  het  avondmaal  zaten,  geftoord  had \   
 Zij  vlugteden  alle  op  zijne  aannadering  met  de  
 groótfte  overhaasting  en  lieten  enige  verfche  zeevogelen  
 - eieren  en  een  ontfiooken  vuur  agter,  
 maar  daar  was  noch  huis,  noch  hut  bij.  Wij  
 merkten  op  dat,  alfchöon  op  de  banken,  die  in  
 het  gezigt  van  de  kuSt  liggen  ,  overvloed  van  
 fchulpvisfchen  is, die  bij  laag water gemaklijk  gevangen  
 kunnen  worden,  wij  egter  geene.fchulpen  
 bij  de  vuur - plaatfen  aan  land  zagen.  Wij  zagen  
 deezen  dag  een  kaaiman  enigen  tijd  rondom  het  
 fchip  zwemmen;  toen  het  hoog  water was,  dee-  
 den  wij  weder  eene pooging om  het  in  vlot water  
 te  brengen,  die  goed  gelukte;  wij  vonden  egter  
 dat  ’er,  door  zoo  lang  met  de  boeg Op  den wal  
 en  de  agterfteven  vlot  te  leggen,  eene  plank  tus-  
 fchen  deks  gefprongen  was,  regt  over de pudding-  
 ijzers  van  de  hoofdtouwen  van  de  gfoote mast,  
 zoo  dat  het  nodig geworden  was  het andermaal regens  
 dén  wal  te  leggen. 
 De  voormiddag  van  dep  vólgenden  dag wierd 
 be-* 
 belleed  met  het  fchip  op  eene  effen  kiel  te ballasten  
 en  in  den  agtermiddag  hetzelve naar de  overkant  
 gehaald  en  naar hoog water  gewagt  hebbende, 
   legden  wij  het op  de  zand  bank  aan  de  zuidzijde  
 van  de  rivier,  want  de  fchade,  die  het  reeds  
 bekoomen  had,  door  de  groote  fchuinfte van  den  
 grond,  maakte  mij  huiverig  om  het met de  zijde  
 op dezelfde  plaats  op  den  wal  te leggen,  van welke  
 wij  het  zoo  even  in  vlot water  hadden  gebragc.  
 Ik  was  zeer  verlangende  om  nog  eens eene  pooging  
 te  doen  om  bij  deszelfs  bodem  te koomen ,  
 daar  de  dubbeling afgefchuurd was;  doch  fchoon  
 het  naamvlijks  vier  voeten  water  onder  de  kiel  
 had,  als  het  getij  af was,  was  egter  dat gedeelte, 
 evenwel  nog niet droog. 
 Den  vijfden  haalde  ik  eenen  van  des  timmer-  
 mans  maats,  een’  man,  op  wien  ik  vertrouwen  
 kon  Hellen,  over  om  nog  eens  naar  den  bodem  
 van  het  fchip  te  duiken  en  de  plaats  te  onderzoe-  
 kan.  Hij  berichtte  dat  ’er  vier  reien van  de  dub-  
 beling,  omtrent  agt  voeten  lang,  weg  waren  en  
 dat  de  groote  dubbel - plank  afgefchaafd was;  dit  
 bericht  ftrookte  volmaakt  met het  zeggen van  den  
 fluurman  en  andere,  die  bevorens  onder  den bodem  
 geweest  waren :  Ik  had  egter  den  troost  dat  
 de  timmerman  van  gedagcen  was  dat dit van weinig  
 belang  zoude  zijn  en  dus Het  ik  het,  zoo  dra  
 de  andere  fchade  herfleld  was,  weder  bij  hoog  
 water  vlot  brengen  en  het  langs  het  flrand  vast  
 I  4  mee