grappig hunne blinde raa, en het ftond indedaad
zoo koddig, dat w ij, voor wij ’er aan gewoon
waren, ons bezwaarlijk van lagchen onthouden
konden. Behalven dit neus-juweel hadden zij
ook kettingen om den hals van fchulpen gemaakt
die zeer net gefneden en aan elkanderen geregen
Waren, arm - ringen van dun koord, twee o f drie
maaien om het oppergedeelte van den arm gewonden
en eene flreng van gevlogten menfchen hair,
pmcrent zoo dik als eene wollen draad om den
middel gebonden. Behalven dit hadden fömmige
ringkraagen van fchulpen om den hals, diedwarsch
over de borst hongen. Doch fchoon dit volk
gcene klederen draagt, hebben hunne lighaamen
egter nog eene bedekking behalven het vuil, want
zij fchilderen zig wit en rood: het rood wordt gemeenlijk
in breede vakken op de fchouderen en de
borst gelegd, en het wit ligt in dreepen, fommige
fmal, andere breed: de fmalle waren over de bee*
nen getrokken en de breede over het lijf, niet
zonder enige fmaak. Het wit lag ook in kleine
vakken op het aangezigc en was in eenen kring
rondom elk oog getrokken. Het rood fcheen oker
te zijn, maar wat het wit ware konden wij niet
ontdekken; het was drgt van korrel, zeepachtig
pp het gevoel en bijna zoo zwaar als lood- wit;
mogelijk was het eene foort van Steatites ofSpek-
fteen, maar tot onze groote fpijt konden wij ’er
geen korrel van bekoomen om het- te onderzoeken .
Zij hebben gaten in hunne oofen, maar wij zagen
hen ’er nooit iets in draagem Zij hechteden zoo
veele waarde aan de verfierzelen die zij hadden,
dat zij nimmer iets wilden afdaan voor alles wat
Wij hun bieden konden, dat te zonderlinger was,
daar onze glazen koraalen en linten verfierzëlen
van denzelfden aart waren, maar regelmaatiger van
gedaante en blinkender doffen. Zij hadden, wel
is waar, geen denkbeeld van koophandel, en wij
konden ’er hun geen begrip van geeven: zij namen
de dingen, die wij hun gaven, aan; maar fchee-
nen onze tekenen niet te verdaan, als wij iets in
de plaats vroegen. Dezelfde onverfchilligheid ,
die hen beletteden te koopen hetgeen wij hadden,
wederhield hen ook van deelen: als zij meer begeerd
hadden, zouden zij zoo eerlijk niet geweest
zijn; want toen wij weigerden hun eene fchildpad
te geeven, wierden zij verwoed en tragteden die
met geweld te neemen en wij hadden niets anders,
waaraan zij de minde waarde fcheenen te hechten ^
want, gelijk ik hier boven heb aangemerkt, veele
van de dingen, die wij hun gegeeven hadden ,
vonden wij zorgloos in de bosfchen nedergefme-
ten, als fpeelgoed van kinderen, dat flechts behaagt
zoo lang tot het nieuw ’er af is. Wij zagen
op hunne lighaamen geene tekenen van ziekten of
zweeren, maar groote lidtekenen in onregelmaa-
trge lijnen, die de overblijfzelen fcheenen te zijn
van wonden , die zij zigzelven meteen domp werktuig