
 
		den  en  dezelve  toegetuigd  was,  zonden  wij  haar  
 af  om  aan  bakboord langs den wal  te  vaaren  terwijl  
 wij  te  zelfden  tijd de pinas aan  ftuurboord  uit  
 zonden,  voorzorgen,  welke  ik  nodig rekende,al-  
 zoo  wij  eenen  fterken  vloed  hadden  ,  die  ons  zeer  
 fnel  voortdreef  en het was nabij  hoog water:  zoo  
 dra  de  floepen  vooruit waren,  zeilden  wij  haar ageer  
 na  en  geraakten  op  den  middag  door  het  kanaal. 
   Wij  waren, toen  ,  volgens  onze  waarnee-  
 ining,  op  io°  3.6' Breedte  en het naast gedeelte van  
 het  groot  land,  dat wij  kort daarna bevonden  het  
 noordlijkst  te  zijn,  lag  tusfchen  drie  en  vier En-  
 gelfche  mijlen W .  2  Z . van  ons:  wij  bevonden het  
 land,  dat van  het groot  land wasafgefcheiden,  een  
 enkel  eiland  te  zijn,  dat  zig van N.  tot N.  75  O.  
 uitflxekte  en  ’er  tusfchen  twee  en  drie  Engelfche  
 mijlen  van  af  lag;  wij  zagen  te gelijk  nog andere  
 eilanden  op  eenen  aanmerklijken  afftand,  die  zig  
 van  N.  t.  W.  tot  W. N.  W.  uitflrekten en agtér  
 deeze  eene  andere  keten  hoog  land,  dat wij  ook  
 voor  eilanden  hielden:  daar waren  nog aïndere  eilanden, 
   die  zig  tot  in  het  N . '71  W.  uitflrekten,  
 en  welke  wij  op  dit  tijdftip  voor  het  groot  land  
 aanzagen. 
 De punt van  het  groot land,  die de zijde van het  
 kanaal  uitmaakt,  waardoor  wij  gelievend  waren,  
 regt  over  het  eiland  ,  is  het  noordlijkst  voorgebergte  
 van  het  land  en  ik noemde  het Tork  Kaap.  
 Zij  ligt op  218°  24/Wester Lengte,  de noordlijke 
 punt 
 ppnt  ligt  op  io°  37',  en de  oostlijke’punt  1 o° 42y  
 Zuider  Breedte.  Het land  over de  oostlijke  punt  
 en  ten  zuiden  van  dezelve  is vrij  laag  en,  zoo  verre  
 het  oog  reiken  kan,  zeer  plat  en  van een  on-  
 vrugtbaar aanzien.  Ten  Zuiden van  de  kaap vormt  
 de  kust  eene  groote  open baai,  die  ik Newcastïe  
 Baai  noemde  in  welke enige  kleine  laage eilanden  
 en  banken  liggen;  het  omliggend land  is  ook  zeer  
 laag,  plat en zandig.  Het  land aan  de noord  zijde  
 van  de kaap  is  heuvelachtiger,  de  valeien  fchijnen  
 wel  met hout bezet  te  zijn  en  de  kust vormt enige  
 kleine baaien,  waarin  goede  ankerplaats  fcheen  te  
 zijn.  Digt  bij  de  oostlijke punt van  de  kaap  liggen  
 drie  kleine eilandjens,  van  een van welke eene  
 kleine  rei  klippen  in  zee  uitfteekt:  daar  is ook een  
 eiland  digt  aan  de  noordlijke  punt.  Het eiland,  
 dat  de  ftraat  of  het kanaal,  door hetwelk wij ge-  
 vaaren waren,  vormt,  ligt omtrent vierEngelfche  
 mijlen buiten  deeze,  die,  uitgezonderd  twee,zeer  
 klein  zijn:  het  zuidlijkfte  is  het  grootst  en  veel  
 hooger  dan enig  gedeelte  van het  groot land.  Aan  
 de  noord - west  zijde  van  dit  eiland fchijnt goede  
 ankerplaats  te  zijn  en  aan  land  valeien,  die  hout  
 en  water  beloofden.  Deeze  eilanden  zijn  op  de  
 kaart  met  den  naam  van  Tork  eilanden  getekend.  
 Ten  zuiden  en  ten  zuid-oosten  en  zelfs ten  oosten  
 en  noorden  van  dezelve  liggen nog verfcheiden  
 andere  laage  eilanden,  klippen  en  banken;  onze  
 diepte  was,  terwijl  wij  tusfchen  dezelve  en  het 
 groot