
 
		178 
 Jaatende een  klein  eilandjen,  dat N.  t.  O.  vier E11-  
 gclfche  mijlen  van  de  drie  eilanden ligt, oostwaarts  
 liggen.  Op  den  middag  waren  wij  tusfehen  het  
 groot  land  en  de  drie  eilanden  gekoomen: wij waren  
 twee  mijlen  van  het groot  land en vier van  de  
 eilanden  ;  onze  Breedte  was,  bij  waarneeming ;  
 14°  51'.  Wij  dagten nu  dat wij  eene vrije  opening  
 voor  ons  zagen  en  hoopten  dat  wij  nu wederom  
 buiten  gevaar  waren;  in  deeze  hoop  vonden  wij  
 ons  egter weldra bedrogen  en  om  die  reden noemde  
 ik  de  land-punt  Vlei-Kaap.  Zij  ligt  op  de  
 Zuider  Breedte  van  140  5 6'  en  op  de  Wester  
 Lengte  van  214°  43'  en  is een  hoog  voorgebergte, 
   bij  de  zee  in  twee  heuvelen  uitfleekende,  ag-  
 ter welke  een  derde is,  met  laagen  zandigen grond  
 ter  wederzijde  ;  zij  kan  egter  nog  beter  gekend  
 worden  aan de  drie  eilanden  die  in  zee liggen:  het  
 noordlijkst  en  grootst ligt  omtrent vijf mijlen van  
 de  Kaap  in  de  flreek  van  N.  N.  O.  Van  Vleh  
 Kaap  ftrekt  het  land N. W.  en  N.  W.  t. W.  Wij  
 Huurden  langs  de  kust N. W.  t. W .|  tot  een  uur ,  
 naar  hetgeen  wij  dagten  het  open  kanaal  te zijn ,  
 wanneer  de  onder-officier,  die  in  de  mast  zat,  
 riep  dat  hij  land vooruit  zag,  hetwelk  zig  geheel  
 in  de  rondte  tot  aan  de  eilanden,  die  tusfehen  ons  
 en  de  zee  lagen,  uitflrekte  en  een  groot  rif tusfehen  
 ons  en  dezelve:  hierop  klom  ik  zelf in  de  
 mast,  van waar  ik  zeer duidlijk  het  rif zag,  dat nu  
 zoo  verre  te  loefwaart was,  dat wij  het niet  te boves 
 Ven  konden  zeilen ;  maar het lätld  vooruit;  dat hij  
 gemeend  had  het  groot  land  te  zijn,  fcheeri  mij  
 toe  ilechts  eene  groep  kleine  eilanden  te wezem  
 Zoo  dra  ik uit  de mast kwam;  klommen  de  Huurman  
 en  enige  ändere  ‘er in ,  die  alle  flaande hielden  
 dat  het land  vooruit niet uit  eilanden  beftohd,  
 maar  dat  het  het  groot  land  was  en,  om  hun  bericht  
 nog  entrüstender  te maaken;  zeiden  zij  daé  
 zij  overal  rondom  ons  branding  zagen.  In  deezë  
 twijfeling  loefden  wij  naar  land  en  maakten  feiii  
 aan  de  floep;  die  vooruit peilde,  om aan  boord  té  
 koomen,  doch  alzoo  zij  verre  aan  lij  was;  wareii  
 wij  genoodzaakt  het  af  te  laaten  vallen  om  haaf  
 öpteneetnen  en  een  weinig daarna kwamen  wij  tëii  
 anker  onder  eene punt van  het  groot  land,  in  wac  
 minder  dan  vijf  vademen,  en  omtrent  eene  En-  
 gelfche  mijl  van  wal.  Vlei-Kaap  lag  nu  drié 
 en  eene  halve  mijl  dn  het Z;  Ch  van  ons;  zoodrsk  
 het  fchip  ten  anker  lag,  gong  ik  aan  land  op  de  
 punt;  die  hoog  is,  en  die  mij  een  goed  gezigtvati  
 de  zee-kust gaf;  welke agt  of tien mijlen N.  W.  t.  
 Wi  flrekte;  dat;  alzoo  het weder niet  zeer  heldef  
 was;  zoo  verre  was  als  ik  zien  kon.  Daar  vertoonden  
 zig  négen  of  tien  kleine  laage  eilandjens  
 en  enige  banken  over  de  kust;  ik  zag  ook enigë  
 groote  banken  tusfehen  het groot  land  en  de  drié  
 hooge  eilandenbuicen welke  ik  vast  geloofde dat  
 er  meer  eilanden  en  geen  gedeelte van  het  groot  
 land  wafem  Behalven  de  p ont;  Wakrö’p  ik  flïf'  
 M  a