
fcefloot ik den geheelen nacht op het eiland te blij?
ven, in hoop dat het des morgens helderer zoude
zijn en ik een duidlijker gezigt van wijder o invang
joude hebben. Wij namen dan ons verblijf onder
befchutting van een kreupelbosch, dat op ftrand
groeide, en ten drie uuren in den morgen, de pi>
nas uitgezonden hebbende met eenen van de ftuur-
Jieden, die ik met mij gebragt had om tusfchen
het eiland en het rif te peilen en hetgeen een ka-
paal in hetzelve fcheen te onderzoeken, klom ik
andermaal den berg o p ; maar ik vond het weder,
tot mijne groote fpijt, nog veel dampiger dan den
voorigen dag Omtrent den middag keerde de pinas
terug, die aan het rif geweest was en tusfchen
yijftien en twintig vademen water gevonden had;
maar het woei zoo fterk, dat de ftuurnian het niet
had durven waagen in een van de kanaalen te vaa-
ren, die hem, zoo hij zeide, toefcheenen zeer
paauw te zijn; dit benam mij egter den moed niet,
want ik oordeelde, naar zijne befchrijving van de
plaats daar hij geweest was, dat hij het onder een
pngunftig oogpunt gezien had. Terwijl ik met
mijn onderzoek bezig was, hield de Heer b a n k s
zig onledig met zijne geliefdlle bezigheid en verzamelde
yerfcheiden planten, welke hij nqg niet
gezien had. Wij bevonden dat het eiland, dat op
twaalf mijlen afftands zigtbaar is, omtrent agt mij-
lep omtreks had en over het algemeen zeer rots-
fcjmg ® dgr was. Aan de noord-w?st zijde zijp
egter enige zandige baaien en enig laag land, dat
met lang dun gras bedekt is en met boomen van
dezelfde foort als die op het groot land: in dit gedeelte
van het eiland waren ook veele zeer groote
hagedisfen, van welke wij enige vongen. Wij
vonden ook op twee plaatfen zoet water; het een
was een loopend ftroomtjen , maar dat was wat
brak daar ik het proefde, dat digt aan zee was;
het ander was eene ftaande plas digt agter het zan-
dig ftrand en dit was volkoomen zoet en goed. Ondanks
den afftand van dit eiland van het vast land,
zagen wij egter, tot onze groote verwondering,
dat het fomtijds door de inboorlingen bezogt
wierd; want wij vonden zeven of agt geraamten
van hunne hutten en groote hoopen fchulpen, uit
welke z ij, naar wij onderftelden, den visch ge-
geeten hadden. Wij merkten op dat alle deeze
hutten op hoogten gebouwd waren en geheel naar
het Z. O. ftonden, ftrijdig met die , welke wij op
het vast land gezien hadden; want zij waren alle
o f op het hangen van een heuvel, of onder enig
kreupelhout gebouwd, dat dezelve voor den wind
befchuttede. Uit deeze hutten en derzelver plaat-*
fing maakten wij op dat het weder hier in fommi-
ge jaargetijden onveranderlijk ftil en fraai is ; want
de inboorlingen hebben geene booten, met welke
zij de zee bevaaxen kunnen tot op zoo groot eenen
afftand, in zulk weder als wij gehad hadden van
4en tijd dat wij eerst op de kust gekoomen waren.
M 4 Al