
 
		•  vertrek  van  de  laat (te  kust  en  welke  waren  
 „   derzelver  naamen? 
 V  I. 
 „   Is  *er  eén  of mëer  van  deezé  fchëpett  iti  ge-  
 zelfc'hap  toet  dit  gezeild naar  deéze öfnaaf  eénö  
 ,,  andere  plaats? 
 V   I  L 
 ,,  Zijn  *er  geduurende  de,  reis  enige  bijzoifc  
 ,,  derheden  voorgevallen  of  gezien?  t. 
 V  I  I  I. 
 Heeft mén  ook  fchèpen  in  fcee o f in de  Straat  
 „   Sunda  gezien  of  gepraaid  en  welke? 
 I  X, 
 „   Is  *er  enig  aanmerkenswaerdig nieuws op  de  
 „   plaats,  van  waar het  fchip  laatst  vertrokken  is *  
 ,,  of geduurende  de  reis  voorgevallen? 
 Batavia  in  het  KaAeei, 
 „   Op  last  van den  Gouverneur  
 „   Generaal  en  den Raadvap  
 „   Indie. 
 J,  J.  BRANDER  B UNGE <j 
 Secretaris*  \ 
 Van 
 Van  deeze  vraagen  beantwoordde  ik  alleen  de  
 eerde  en  de  vierde ;  toen  de  officier  dit  zag,  
 seide  hij  dat  het  ’er  niet  op  aan  kwam  of ik  de  
 andere  beantwoordde;  hij  voegde  ’er  egteronmid-  
 delijk  bij  dat  hij  datzelfde  papier  naar  Batavia  
 moest  zenden  en  dat  het  daar  des  anderendaags  
 op  den  middag  wezen  zou.  Ik  heb  dit voorval  
 ömAandig  verhaald  ,  omdat  mij  van  geloofwaer-  
 dige  lieden  bericht  is  dat  het  eerst  zedert  de  
 laatAe  jaaren  is  dat de  Hollanders aan  zig  genoo*  
 men  hebben  de  fchepen,  die  door  de  Straat vaa»  
 ren,  te  ondervraagen. 
 Denzelfden morgen  ten  tien  uuren  ligteden  wij  
 het  anker  en  gongen  onder  zeil  met  een  flap  
 koeltjen  uit  het  Z. W»;  maar deeden weinig  meer  
 dan  den  Aroom  dood  zeilen  en omtrent  twee  uu-  
 ren  ankerden  wij  weder  onder  de  punt  van Bantam  
 ,  daar  wij  tot  negen  uuren  bleeven  liggen;  
 een  ligt  koeltjen  toen  uit  het  Z.  O.  opkoomen-  
 de  ,  ligteden  wij  het  anker  en  (levenden  oostwaarts  
 tot  des  anderen  daags  ’s  morgens  ten  tien  
 uuren  ,  wanneer  de  Aroom  ons  wederom  noodzaakte  
 in  twee  en  twintig  vademen  water  te  ankeren, 
   hebbende  PulababiJO.  t.  Z.  i  Z.  tusfchen  
 drie  en  vier  Engelfche  mijlen  van  ons.  Ver-  
 fcheiden  keeren  dan  geankerd,  dan  anker  gelige  
 hebbende  tot  den  zevenden  ten  vier  uuren  in  
 den  agtermiddag,  Aevenden  wij  oostwaarts,  met  
 een  zeer  flap  koeltjen  uit  het  N.  O.  en  voeren  
 III.  D e e l .  Z voor