negen mijlen van ons, De opening, door welke
wij gevaaren waren , noemde ik Voorzienigheid
Kanaal; zij lag tien of twaalf Engelfche mijlen
O. N. O. van ons; op het hoog land was een hoog
voorgebergte, dat ik Kaap IVeymouth noemde,
ten Noorden van welk eene baai is, die ik den
naam van Weymonth Baai gaf: zij liggen op 1a°
44' Zuider Breedte en op 217° 1 5 'Wester Lengte,
Ten vier uuren in den agtermiddag keerden de floepen
terug met twee honderd en veertig ponden
.vleesch van fchulp - visfchen , voornamelijk van
kokhaanen, (a') van welke fommige zoo zwaar waren
, dat twee mannen dezelve naauwlijks draagen
konden, én twintig ponden goed vleesch bevatte-
den, De Heer b a n k s bragt ook veele merk?
waerdige fchulpen en weejte dieren QMollufa'y
mede, behalven verfcheiden foorten van koraalen,
waar onder ook die, welke de Tuhipora mufica
of het rood Pijpkoraal genoemd wordt.
Des morgens ten zes uuren gongen wij weder
onder zeil en ftevenden Noord-Westwaarts,hebbende
twee floepen vooruit om ons den weg te
wijzen: onze peilingen gaven e^ne zeer onregelmaa-
tige diepte, die bij elke worp van het lood vijf o f
zes vademen verfchilde tusfchen tien en zeven en
twin*
(a) De Schrijver noemt deeze fchulpen kokhaanen ('cock
les), fchoon zij denklijk eene andere foo-rt zullen geweest
gijn dan die welke men gemeenlijk daardoor verftaat.
VïRTAAtER,.
twintig vademen. Een weinig voor den middag
voeren wij voorbij een laag zandig eiland, dat wij
twee Engelfche mijlen aan ftuurboord lieten. Op
den middag waren wij op ia 0 28' Breedte en op
den afftand van omtrent vier mijlen van het groot
land; het ilrekte van Z. t, W. tot N* 7 1 W. en
enige kleine eilanden van N. 4° W> tot 54 W .
Tusfchen ons en het groot land waren verfcheiden
banken en enige buiten oqs, behalven het groot
of buitenst rif, ’t welk wij uit de mast zien konden
dat naar het N. O. ftrekte. Ten twee uuren na
den middag , terwijl wij N. W. t. N, fluimden *
zagen wij eerie groote bank regt vooruit, die zig
drie of vier flxeeken op iedere boeg uitftrekte;
hierop loefden wij N. N. O.’ en N. O. t. N. op*
om derzelver Noordlijke punt të bóven te zeilen ,
die wij ten vier uuren bereikten, wanneer wij het
westwaarts lieten afvallen en tusfchen het noordlijk
eind van deeze bank en eene andere, die twee
Engelfche mijlen ten noorden van dezelve ligt,
door zeilden, hebbende altoos eene floep vooruit
peilende; onze diepte was nog zeer onregelmaatig
van twee en twintig tot agt vademen. Ten half
zeven uufën ankerden wij op dertien vademen i het
noordlijkst van de kleine eilanden , welke wij óp
den middag gezien hadden, lag drie Engelfche mij«
len W. * Z. van ons; deeze eilanden Ifaan in de
kaart getekend met den naatn van Forbes Eilanden
liggën omtrent vijf mijlen van het groot land,
N 4 dat