klever, als ook enige (lukken van wortelen, zijnde
het overfchot van het maal. Het (peet hun
zeer dus in hunne hoop te leur gefield te worden,
maar zij begaven zig weder naar hunne verblijfplaats,
zijnde eene breede zand-bank onder bedekking
van enig kreupelhout. Hunne bedden
beftonden uit bladeren van plataanen, die zij op
het zand (preidden en die zoo zagt waren als eene
matras; hunne fchansloopers dienden hun voor
dekens en enige bosfen gras voor kusfens ; dus
toegerust hoopten zij eenen beteren nacht door te
brengen dan de voorige, bijzonderlijk wijl ’er zig,
tot hunne groote blijdfchap, geene muskiet vertoonde.
Zij legden zig dan hier neder en, zoo
groot is de kragt der gewoonte, zij begaven zig
tot (laapen, zonder eens te denken aan het waar-
fchijnlijk gevaar dat zij liepen van in dien (laat
door de Indiaanen gevonden te zullen worden. Zoo
dit vreemd fchijnt , zoo laaten wij voor eenen
oogenblik bedenken dat men met den tijd aan alle
gevaar, allen tegenlpoed gewent en dat het zijnen
indruk op den geest verliest. Zoo het mogelijk
ware dat een mensch eerst zijne derflijkheid, of
zelfs maar de onvermijdlijke zwakheid en de on-,
gemakken van den ouderdom , vername , als
zijn verlland tot volkoomen rijpheid gekoomen
en het leven hem dierbaar geworden ware door
het genot van jeugd, kragt en gezondheid, met
welk eenen angdigen fchrik, met welke droefheid
heid zou de tijding ontvangen worden ! en egter,
nu wij ongevoelig en trapswijze met deeze droevige
waarheden bekend worden, terwijl wij
naauwlijks weeten wanneer, verliezen zij alle hunne
kragt en wij denken niet meer aan de aannade-
ring van den ouderdom en den dood dan deeze
menfchen die in eene onbekende wildernis
dwaalden j aan een minder duidlijk en zeeker
kwaad, de nadering van-de wilde inboorlingen, op
eenen tijd dat zij een weerlöoze prooi voor hunne
kwaadaartigheid of hunne vrees zouden geweest
zijn. En het is opmërkenswaerdig dat het meerder
deel van degeene, die ter dood veroordeeld
zijn geworden , den nacht voor hunne te regt (telling
geflaapen hebben, fchoon ’er misfchien geen
voorbeeld is dat iemand, van eene hoofdmisdaad
befchuldigd , den eerden nacht van zijne gevangen
néeming geflaapen hebbe. Dus is de ramp-
fpoed van het leven enigermaate een middel te-
gens zigzelven, en fchoon elk die twintig jaaren
oud is flechts verlangt tagtig te worden, is egter
elk mensch op zijn tagtigde jaar nog zoo gehecht
aan het leven als op zijn twintigde, en, als hij
niet onder fmertlijke kwaaien lijd t, verliest hij
zoo weinig van de aangenaamheden, die hij nog
genieten kan , door te bedenken dat hij op den
rand des grafs is, daar de aarde reeds onder zijne
voeten afkruimelt, als hij van de vermaaken van
zijne jeugdiger dagen verloor, toen zijne ontbin