lang en agttien duimen breed, dat van den bast
van een’ boom gemaakt was: het wierd uit eene
hut gehaald door eenen dergeene, die zig tegens
onze landing verzetteden, die het, toen hij weg
liep, agter liet en, toen wij het opnamen, bevonden
wij dat het omtrent in het midden doorboord
was geworden met eene lans met eene enkele punt,
Deeze fchilden zijn zeekerlijk alhier onder.het volk
veel in gebruik, want, fchoon dit het eenigst was,
dat wij bij hen vonden, zagen wij egter dikwijls
boomen , waarop het baarblijklijk bleek dat zij
’er uicgefneden waren, alzoo de teekenen gemaklijk
konden onderfcheiden worden van die, welke gemaakt
waren om emmers te hebben: fomdjds vonden
wij ook het Jfchild uitgefneden, maar nog niet
van den boom genoomen, zijnde de randen van
den bast alleenlijk een weinig opgeligt door middel
van wiggen, zoo dat dit volk fchijnt ontdekt
te hebben dat de bast van eenen boom dikker en
fierkér wordt, als men dien op den flam laat, na
dat hij rondom is afgefneden. s*
De kano’s van Nieuw Holland zijn zoo flegt en
ruuw als de huizen. Die aan het zuidlijk gedeelte
van de kust zijn niet meer dan een ftuk bast, omtrent
twaalf voeten lang, aan de einden te zaamen
gebonden en in het midden open gehouden door
kleine houten hoepels: egter zagen wij eens in een
vaartuig van dat maakzel drie menfchen. In ondiep
water worden zij door een’ ftok voortgeduuwd
»
/ .
duuwd, en in dieper water door roeifpaanen, omtrent
agttien duimen lang, van welke de roeijer
eene in elke hand heeft; hoe flegt zij zijn, hebben
zij egter veele voordeelen; zij gaan zeer ondiep,
en zij zijn zeer ligt, zoo dat zij ’er mede op modder
banken gaan om fchulp - visfchen te raapen,
den gewigtigften dienst, waartoe zij gebruikt kunnen
worden, misfchien beter dan vaartuigen van
een ander maakzel. Wij merkten op dat ’er in het
midden van deeze kano’s een’ hoop zee-wier was
en daarop een klein vuur, waarfchijnlijk om den
visch te braaden en te eeten zoo haast hij gevangen
is.
De kano’s , die wij zagen , toen wij verder
noordwaarts gevorderd waren, zijn niet van bast
gemaakt, maar van eenen flam van een’ boom, die
uitgehold is, misfchien door het vuur. Zij zijn
omtrent veertien voeten lang en, zeer fmal zijnde,
zijn zij met eenen uitlegger voorzien om het
omvallen voortekoomen. Deeze worden met
roeifpaanen voortgezet, die zoo groot zijn, dat
beiden handen ’er toe vereischt worden om eene
van dezelve te behandelen; de buitenfte zijde is
door geen gereedfchap bewerkt, maar aan elk eind
js het hout langer gelaaten aan den top dan in den
bodem, zoo dat ’er een uitftek is buiten het hol
gedeelte, dat naar het eind van eene plank gelijkt;
de zijden zijn vrij dun, maar hoe de boom geveld
en gefatfoeneerd wordt hadden wij geene gelegenheid