
van de eilanden ontdekten wij met onze verrekty-
kers twee mannen met eene vrouw en eene kano
met een’ uitlegger, die grooter en van een 'geheel
ander maakzel fcheen dan die van fchors aan de
einden te zaamen gebonden, welke wij aan andere
deelen van de kust gezien hadden; wij hoopten
dan ook dat het volk te deeze plaats enige meerdere
vorderingen boven het eenvoudig dierlijk leven
zoude gemaakt hébben, dan die, welke wij
te vooren gezien hadden. Des avonds ten zes
uuren waren wij bijna ten einde van het noordlijk
eind van de Straat; de noord-westlijkfte punt van
het groot land die in het gezigt was lag N. 54 W>
en het noordlijk eind van het eiland N. N. O, met
eene open zee tusfchen de twee punten. Alzoo
deeze Straat op Pinkster ontdekt was, noemde ik
haar Pinkster Straat en ik noemde de eilanden,
die dezelve vormen, Cumberlands Eilanden, ter
eere van zijne Koninglijke Hoogheid den Hertog
v a n CüMBERLAND, Wij bleeven met klein
zeil voortftevenen en lieten den gantfchen nacht het
dieplood werpen, terwijl wij het op den afftand van
omtrent drie mijlen van de kust hielden en hebbende
van. een en twintig tot drie en twintig vademen
water. Met het aanbreeken van den dag waren wij
regt over de punt die den avond te vooren verst
in gezigt geweest was in het noord-westen, welke
'ik Kaap Gloucester noemde. Het is een boog voorland,
dat op de Zuider Breedte van 190 59' en op
de Wester Lengte van e i i p 49' ligt en het kan gekend
worden aan een eiland, dat N. t. W. \ W. in
zee ligt, op den afftand van vijf of zes mijlen van
land en welk ik Holborne Eiland noemde. Daar
zijn ook eilanden onder het land liggende tusfchen
Holborne Eiland en Pinkster Straat. Aan de
west-zijde van Kaap Gloucester wijkt het land Z. W.
en Z. Z. W. weg en vormt eene diepe baai, welker
bodem ik maar even van den top van de mast zien
kon ; het land is aldaar zeer laag en eene verlenging
van het laag land, dat wij in den bodem van Stuit
Baai gezien hadden. Deeze baai noemde ik Edg-
cumbe Baai, maar wij hielden ons niet op om dezelve
van binnen te bezien en vervolgden onze
koers westwaarts naar het verst land dat wij in
die ftreek zagen, ’t welk W. t. N. I N. lag en zig
zeer hoog vertoonde. Wij waren op den middag
omtrent drie mijlen van land, volgens waarnee-
ming op 190 47' Zuider Breedte en Kaap Gloucester
lag zeven mijlen en eene halve Z. 63 O. van
ons. Des avonds ten zes uuren waren wij regt
over de westlijkfte punt, van welke ik zoo even
gefprooken heb , op omtrent drie Engelfche
mijlen afftand en omdat zij in eens oprijst van het
laag land, dat haar omringt, noemde ik haar Oprijzende.
Kaap ( Cape Upftartj. Zij ligt op 190
39' Zuider Breedte en op ai 2° 3 2 'Wester Lengte,
veertien mijlen W. N. W. van Kaap Gloüces-
ter en ia hoog genoeg om op den afftand van
F 5 twaalf