5s6 'R E I Z E R O N D O M
Van vledermuizen, die den overgang tusfchen
de viervoetige dieren en vogelen maaken, zagen
Wij veele foorten, bijzonderlijk eene, die, gelijk
ik reeds aangemerkt heb, grooter dan eene patrijs
was; wij hadden het geluk niet van eene, hetzij
leevend of dood , te vangen; maar wij hielden
haar voor die welke b ü f f o n onder den naara
van het Rosjen la Rousfette, of het Roodjen la
Rougëtte befchreven heeft.
De zee- en andere water-vogelen van dit land
zijn meeuwen, kormorans, Jan van Genten of
kropganzen van tweeërleie foorten, gekken, Ame-
iïierikaanfche flemen , wulpen , ganzen , peli-*
kaanen van eene ontzagehelijke grootte en veele
andere* De land-vogelen zijn kraaien, papegaaien
parkieten, kakatoes en andere vogelen van dat gedacht
van uitmuntende fehoonheid, duiven , kwartels,
trapganzen , reigers , kraanvogelen, havik-
ken en arenden. De duiven vliegen in talrijke
vlugten, zoo dat, niettegenftaande zij ten uiterflen
fchuuW waren, ons volk.dikwijls tien of twaalf
van dezelve op eenen dag doodde: deeze vogelen
ÉÏ]ii zeer fraai en zeer verfchillende van alle andere
dié Wij ooit gezien hadden gekuifd.
Onder andere kruipende dieren zijn hier verfchillende
föOrteü van (langen, fommige fchade-
lijk en andere onfchadelijk, fcorpioenen, duizend-,
beénett (eft hagedisfen. Daar zijn maar weinige
jnfekten; de voornaamde zijn moskiten en mieren»
Ym
DÉ WAERELD. [Jüg. 1770J £27
Van mierën zijn ’er verfcheiden foorten; fommige
zijn zoö groen als een blad en leeven op boomen,
daar zij haare nesten van verfchillende grootte bouwen
van de grootte van een ’s menfchen hoofd tot
die van eene vuist. Deeze nesten zijn Zeer aardig
gebouwd; zij zijn gemaakt door het nedeïbüigen
van verfcheiden bladeren , elk zoo breed is als
een ’s menfchen hand van welke zij de punten
te zaamenlijmen, zoo dat zij eene beurs vör-!
men; de lijm, die zij daartoe gebruiken, is een
dierlijk fap, welk de natuur haar in flaat gefield
heeft té bewerken* Hunne wijze van de bladeren
eerst neder te buigen hadden wij geene gelegen- ’
heid om waarteneemen, maar wij zagen duizenden
I die alle haare kragten vereenigden om dezelvé
in dien Hand te houden, terwijl eene menigte andere
van binnen druk bezig waren met het lijnt
aanteflrijken , die deeze bladeren moest beletten
weder terug te keeren. Om ons te overtuigen
dat zij liedergebogen en nedefgehouden wierdert:
door de kragt van deeze kleine afbeidders, Hoofden
wij haar in haar werk en!| zoo dra zij van haäfe!
posten verdreven waren, fprongen de bladeren*
waaraan zij werkten , op, met eene veel grooter
Jkragt dan wij gelóófd Mddën dat zij in Haat zouden
geweest zijn doof enige vereeniging Vaü kfag-
tefl te overwinnen. Doch fchoóri wij onze nieuwsgierigheid
ten haare kosten voldeeden * bleef ègtef?
dë belediging niet ongewfooken; Wahf èuïiëndefr
P i Mét*