kooraen en, toen dit hen op de vlugt had gedreer
yen, bluschten wij het vuur op deeze plaats uit,
voor het Herken voortgang gemaakt had; maar
daar het gras eerst aangeflooken was geweest, verbreidde
het zig in de bósfchen tot eenen grooten
affland. Naardien de Indiaanen nog iri het gezigt
waren, fehoot ik eenen fnaphaan, met een’
kogel gelaaden, af, regt over hen door de man-
gles-hoornen, om hen te overtuigen dat zij nog
niet buiten ons bereik waren; toen zij den kogel
hoorden, verhaastten zij hunne flappen en wij ver-
Jooren hen weldra uit het gezigt. Wij dagten dat
zij ons nu niet meer moeke zouden geeven; maar
kort daarna hoorden wij hunne Hemmen in de bos-
fchen en befpeurden dat zij al nader en nader
kwamen.. Ik vertrok dan met den Heer b a nk s
en drie o f vier andere, om hun te gemoettegaan:
pen de twee benden in elkanderens gezigt kwa-
men, Honden zij Hil, uitgezonderd eenen ouden
man, die voorwaarts trad om ons te ontmoeten;
hij hield eindelijk Hand en , enige woorden ge-
fprooken hebbende, welke het ons zeer fpeetniet
te kunnen verdaan, gong hij terug naar zijne makkers
en de geheele bende deinsde langzaam af. Wij
vonden evenwel middel om enige van hunne fchich-
ten te krijgen en bleeven hen omtrent eene Engel*
fche mijl volgen : toen gongen wij.op enige rot-
fen zitten, van welke wij hunne beweegingen kou*
den gade ; Haan en zij .gongen ook nederzkten om*
o .( trent
trent vijf en twintig roeden van ons af. Kort daarop
kwam de oude man weder naar ons toe , met
eene lans zonder punt in zijne hand: hij bleef ver-
fcheiden maaien op verfchillende afflanden Hil
Haan en fprak; wij antwoordden met wenken en
het doen van alle tekenen van vriendfchap, die
wij bedenken konden, waarop de boodfchapper
des vredes, waarvoor wij hem aanzagen, zig ontkeerde
en overluid tot zijne makkers fprak, die
toen hunne lanfen tegens eenen boom zetteden en
op eene vriendlijke wijze naar ons toe kwamen:,
toen zij bij ons waren, gaven wij hun de fchich-
ten o f lanfen, die wij hun afgenoomen hadden,
terug en wij befpeurden met groot genoegen dat
dit ons volkoomen met hun verzoende. Wij vonden
onder deeze bende vier perfoonen, die wij
nooit te vooren gezien hadden , die , als gewoonlijk,
ons bij naamen aangeboden wierden; maar;
de man, die in de pooging, welke zij gedaan hadden
om onze netten en ons linnen te verbranden,
gekwetst was, was niet bij hen; wij wisten egter
dat hij niet gevaarlijk konde gewond zijn , omdat
de fchóot hem van te verre getroffen had. Wij
deeden hun allen gefehènken van de fnuisterijen,
die wij bij ons hadden en zij gongen met ons terug
naar het fchip: terwijl wij voortgingen, gaven
zij ons door tekenen te kennen dat zij het gras
niet meer in brand zouden Heeken en wij deeldeit
enige fnaphaan - kogels onder hen uit en poogden
Ui hen