nu waarfchijnlijk fcheen dat deeze visfcherij met
voordeel zoude kunnen vervolgd worden, zond ik
haar, na het ontbijt, wederom uit, om nog meer
te haaien. Korten tijd daarna waagden het drie
Indiaanen aan tu p i a s tent te koomen en zij waren
zoo vergenoegd met het onthaal, dat zij ont-
vongen, dat een van hun met de kano twee andere
gong haaien, die wij nooit gezien hadden: toen
,hij weder kwam, leidde hij de vreemdelingen in
bij hunne naamen , eene plegtigheid , die , bij
zulke gelegenheden, nimmer verzuimd wierd. Naardien
zij den visch, die hun in hunne kano was toegeworpen
, toen zij eerst aart het fchip kwamen,
met zoo veel genoegen ontvangen hadden, wierd
hun nu ook enige visch aangeboden, en wij waren
grootlijks verwonderd te zien dat hij met de
grootfte onverfchilligheid ontvangen wierd : zij
gaven evenwel enigen van het volk door tekenen
te kennen dat zij dien voor hun zouden klaar maa-
Jsen, hetwelk terftond gefchiedde; maar, na dat
.zij ’er een weinig van gegeeten hadden, wierpen
zij het overige den hond van den heer b a n k s toe.
Zij bleeven den geheelen voormiddag bij ons , maar
durfden nooit waagen zig verder dan zestig voeten
van hunne kano te verwijderen. Wij be(peurden
nu dat de kleur van hun vel niet zoo donker was
dan zij wel geleek , naardien hetgeen wij voor
bunne eigen kleur aangezien hadden de uitwerking
.was van vuiligheid en rook, waarin zij z ig , naar
wij
wij gisten , te flaapen legden, ondanks de hitte
van de luchtftreek , als het eenigfte middel dat
zij hadden om de muskiten van zig af te houden;
Onder andere dingen, die wij hun gegeeven hadden
, toen wij hen eerst zagen, waren enige penningen
, die wij aan een lint aan hunne halzen gehangen
hadden en deeze linten waren zoodanig
door den rook veranderd, dat wij niet gemaklijk
konden onderfcheiden van welke kleur zij geweest
waren ; deeze omftandigheid gaf óns aanleiding
om de kleur van hun vel naauwkeuriger gade te
{laan. Terwijl dit volk bij ons was, zagen wij
twee menfchen op de land-punt, die aan de overzijde
van de rivier lag, op den afftand van omtrent
vijftig roeden en wij ontdekten door onze verrekijkers
dat het eene vrouw en een jongen was; de
vrouw was, als alle de andere, moeder naakt.
Wij merkten op dat zij alle aanmerklijk net van
ledenmaaten en zeer levendig en vlug waren. Een
van deeze vreemdelingen had eenen hals-band van
fchulpen om, zeer aardig gemaakt, en eenen armring
aan zijnen arm, uit verfcheidene ftrengen begaande,
zoo dat hij geleek naar hetgeen men gimp
noemt; beiden hadden zij een fluk boom-bast
over hun voorhoofd gebonden en waren mismaakt
door het been in den neus. Hunne taal kwam ons
harder voor dan die van de eilanders in de Zuidzee
en zij herhaalden geduuriglijk het woordcher-
cau-, dat ons voorkwam eene uitdrukking van ver?
K 3 won