
ken wal is een kanaal van twaalf of veertien voeten
diepte bij laag water , dat drie of vier zeemijlen
in loopt tot op eene plaats, daar drie of
vier vademen water ftaat, maar hier vond ik zeer
weinig zoet water. Wij ankerden digt aan den
zuidlijken wal, omtrent eene Engelfche mijl binnen
den mond , om het gemak van met” eenen
zuidlijken wind te kunnen zeilen en omdat ik
meende dat het de beste plaats was om water in
te neemen;. maar naderhand vond ik eene zeer
fraaie beek op den noordlijken wal , in den eerden
zandachtigen inham binnen het eiland , voor
welke een fchip bijna rondom met land ingefloten
zou kunnen liggeny. en zoo veel hout en water
als men wilde ,, zoude kunnen inneemen,
Trouwens hout is *er overal in overvloed, maar
ik zag maar twee foorten, die als timmerhout
konden befchouwd worden. Deeze boomen zijn
zoo groot of grooter dan de Engelfche e ik , en
een derzelve heeft ook bijna even zulk een voor-
koomen : deeze is dezelfde die de roodachtige
gom oplevert, dienaar draken-bloed gelijkt, en
het hout is zwaar, hard en donker van kleur, als
de levensboom of lignum vitte: de ander groeit
lang en regt op , omtrent als de pijnboom , en
het hout van deezen , die enige gelijkenis met
den altijd groenen eik van Amerika heeft, is
ook hard en zwaar, Daar zijn enige weinige
heesters en verfcheiden foorten van palmboo-»
men;
men; daar groeijen ook zeer veele manglesboo-
men in het diepst van de baai. Bettend is .over
het algemeen effen, laag en met hout bedekt,
zoo verre wij zien konden. De bosfchen krielen,
gelijk ik reeds aangemerkt heb, yan vogelen
van eene uitmuntende fchoonheid, voornamelijk
van;het papegaaien geflacht; wij vonden
hier ook kraaien; even dezelfde als in Engeland.
Omtrent het diepst van de baai, daar groote
zand- en dijk - banken zijn, is groote overvloed
van water - vogelen, van welke de meeste ons geheel
onbekend waren: een van de merkwaerdjgfte
was zwart en wi t , veel grooter dan een zwaan,
en in gedaante enigzints iiaar een pelicaan gelij.-
kende. Op.deeze zaud- en.flijk- banken zijn zeer
veele offsjoers;;* mosfelén kokhaanen en andere
fchulpvisfchen , welke het vooraaamfte onderhoud
van de. inboorlingen fchijnen uittemaaken ,
die met hunne kleine kanoos in ondiep water
gaan. en de^elye: met hunne banden opraapcn.
Wij merkten niet dat zij die mauw aten ; ook
gaan zij niet altoos aan land om die klaar te maa-
ken , want zij hebben dikwijls daartoe vuur in
hunne kanoos. Zij leeven egter niet geheel van
dit voedzel , want zij vangen veelerleie andere
visfchen, van welke zij fommige met harpoenen
fteeken, en andere met de lijn en den hoek vangen.
Alle de inwooners, welke wij zagen, waren
geheel naakt : zij fcheenen niet talrijk te
n / f C 4 zijn,