
 
		en  een  ftuk  van  een Kanguroo  te  braaden,  waar-  
 van  het  overig  gedeelte  beneven  een Kakatoe  niet  
 verre  daarvandaan  aan eenen  boom  hong :d e   man#  
 ongewapend  zijnde*  was in  het eerst  ten  uiterfte»  
 verfchrikt; maar  hij  had  de  tegenswoordigheid van  
 geest van niet wegcevlugten,  te  recht oordeelende  
 dat hij waarfchijnlijk  het meest  gevaar  zou  loopen  
 als  hij  bet  gevaar  feheen  te  vreezeri:'hij  gong  dan  
 bij  hen  nederzkten  en  bood hun met  een gelaat van  
 vrolijkheid  en vergenoegdheid zijn mes aan, het ee-  
 nigfte  dat hij  bij  zig had en  denken kon dat hun aangenaam  
 zou  wezen;  zij  namen  het aan  en  het  de  
 een  den  anderen  overgereikt  hebbende,  gaven  zij  
 liet  hefn  terug:  toen  beproefde  hij  hen  te verka-  
 ten,  maar  dit  fcheenen  zij  nier te willen  toeftaan;  
 hij  ontveinsde  egter  nog  zijne  vrees  en zettede  zig  
 weder  neder  ;  zrj  befchouwden  hem  met  groote  
 aandacht  en nieuwsgierigheid,  vooral  zijne  klederen  
 ,  en  bevoelden  zijne  handen  en zijn aangezigt,  
 om  zig  re  overtuigen  dat  zijn  lighaam  even  zoo  
 als  het  hun  gemaakt  was.  Zij  behandelden  hem  
 met  de  grootfte  beleefdheid  en,  hem  omtrent  een  
 half  uur  opgehouden  hebbende,  deeden  zij  hem  
 tekenen  dat  hij mogt vertrekken :  hij  wagtede geen  
 tweede  affcheid  a f,  maar  toen  hij  hen  verliet  en  
 zij  zagen  dat  hij den  regten weg naar het fchip nier  
 indoeg ,  kwamen  zij  van  hun vuur en weezen  hem  
 den  w e g ,  zoo  dat  zij wel wisten van waar  hij  gels  
 oomen was, 
 *  In 
 In  dien  tüsfcheii  tijd  had  de Heer ba nks   eene  
 Wandeling  aan  de  overzijde  van  de  rivier  gedaan  
 om  planten  te  verzamelen  en  had  het  grootfte  gedeelte  
 van  het  doek *  dat  wij  den  tndiaanen  ge-  
 fchonken  hadden*  op  eenert  hoop  bij  elkander vinden  
 leggeii  *  Waarfchijnlijk  als  onnut  tuig*  niet  
 Waerdig om medegedraagen  te worden en misleiden  
 zou  hij;  als  hij  verder  gezogt  hadd*,'de  andere  
 fnuisterijeh  ook gevonden hebben;  want  zij fcheenen  
 zeer  weinig  waardij  te  hechten  aan  hetgeen  
 Wij  hadden,  uitgezonderd  onze  fchildpadden*  die  
 eene  verfnapering  waren  *  die  wij  minst  konden  
 ftiisfen. 
 Naardien  dé  harde wind,  die  ons Üog belettedé  
 in Zee  te  loopen *  fleeds  bleef aanhouden *  gongen  
 de  Heeren  b ank s   en  s o l a n d e r  wederom  uit  
 op  den  vier  en  twintigften ,  om  te zien  of zij  enige  
 nieuwe  planten  konden  ontdekken:  zij  doorkruis-4  
 ten  de  bosfchbn  den  geheelett  dag  zonder  iets  té  
 vinden ;  maar  zoo  als  zij  terugkeerden door eene  
 diepe  valei*  welker  zijden,  fchoön  bijna  zoo  fteil  
 als  een muur*  met  boomen  en  ftruiken bedekt ware  
 n ,  vonden  zij  verfcheideh nooten op  den  grond  
 ■ liggen,  die  hun  aanm’erkenswaerdig voorkwamen,  
 namelijk van  de Anacardium  Oriëntale öf Ooster-  
 fche  Anacardium;  deeze  bragten  hen  op een nieuw  
 Ipoor  en zij  gongen allerijverigst aan het zoeken naaf  
 den  boom, die dezelve droeg, welken misfchien geen  
 «en  Europisch  kruidkundige  immer gezien  heefc; 
 L   a  maar