ten, bijzonderlijk de rots-oester en de paerl-
oester. Van de reusachtige kokhaanen heb ik
reeds melding gemaakt; behalven deeze zijn ’er
ook zee-kreèftea en krabben ; van deeze zagen
wij egter alleen de fchaalen. In de rivieren en
zoute kreeken zijn aligators.
De eenigfte die tot hier toe enig bericht van
dit land o f deszelfs bewooneren gegeeven heeft is
d a m p ie r en fchoon hij , over het algemeen,
een geloofwaerdig fchrijver is , heeft hij zig egter
in veele bijzonderheden bedrogen. Het volk,
dat hij zag, bewoonde wel een gedeelte van de
kust, zeer verre afgelegen van dat, hetwelk wij'
bezogt hebben; maar wij zagen ook inwooneren
op gedeelten van de kust die zeer verre van elkan-
déren lagen, en, alzoo ’er. eene volkoomen ge-
lijkvormigheidin perfoon en gewoonten onder hen
alle plaats had, kan men natuurlijk befluiten dat
de afftand in eene andere (trekking die gelijkenis
niet zeer yeel afgeb.rooken zal hebben.
Het getal der bewooneren van dit land fchijnt
zeer klein te zijn naar evenredigheid van deszelfs
uitgeftrektheid. Wij zagen nimmer een dertigtal
van' dezelve bij elkanderen dan eens, en dat was
in de Botanie B a a i, wanneer de mannen, vrouwen
en kinderen zig op eene klip verzamelden om
het fchip te zien voorbij vaaren': toen zij, gelijk
baarblijklijk was , een befluit namen om ons t,e.
bevegten , konden zij niet meer, dan veertien, of
Vi.k
yijftien ftrijdbaare mannen bijeenbrengen en wij
hebben nergens een getal van hunne dakken o f
huizen bij elkanderen gezien, dat meer menfchen
bevatten kon. Het is wel waar dat wij alleen
de zee-kust aan de oost-zijde zagen en dat ’er
tusfchen deeze en de west-kust eene onmeetlijke
Itreek land is, die nog geheel onbezogt is ; maar
-daar is groote reden om te gelooven dat dit
ontzagchelijk groot land of geheel wild is, of ten
minllen nog dunner bewoond dan de ftreeken,
welke wij bezogt hebben. Het is ónmogelijk
dat in de binnen - landen in alle jaargetijden in-
wooners zouden kunnen beftaan zonder landbouw;
het is zeer onwaarfchijnlijk dat de bewooners der
kusten geheel onbedreven zouden zijn in de konden
van bebouwing, als zij binnens lands in gebruik
waren, en het is even onwaarfchijnlijk dar,
zoo zij zulke konden kenden, ’er geene voetfpoo-
ren van dezelve onder hen zouden gevonden worden.
Het is zeeker dat wij geenen voet gronds in
flaat van bebouwing in het gantfche land gezien
hebben en daarom kan men wel befluiten dat, daar
de zee de inwooneren niet helpt voeden , het land
niet bewoond is.
De eenigfte volks-bende, met welke wij enige
gemeenfchap hadden, vonden wij ter plaatfe daar
het fchip gekield wierd ; zij beftond uit een cn
twintig perfoonen, namelijk twaalf mannen, zeven
vrouwen, een jongetjen en een meisjen: de
P 5 yrour