
 
		heid en  fchoonheid van  de  boomen,  welke  dit ge-  
 deelte  van  den  aardbodem verfieren.  Het  droog,  
 jaargetijde  begint  in  Maart  of April en eindigt  in  
 y   Oétober  o f November. 
 De  voornaamfte  boomen  van  dit  eiland  zijn  d®  
 waaier-palm,  de kokosnoot,  tamarinden,  limoenen, 
   oranjen- appelen  en  rnangos;  de  andere  ge-  
 wasfen  zijn maïs,  Güineesch  koren,  rijst,  gierst,  
 de  ronde  klimboontjens  caravances  genaamd  en  
 water-meloenen.  Wij  zagen  ook  een  fuiker-riet  
 en  enige  weinige  foor ten- van  Europifche  moesgroenten, 
   bijzonderlijk  celerij,  marjolein,  venkel  
 en  knoflook.  Om  de weelde  te  voeden,  heeft  
 -het  betel,  areca,  tobak,  katoen,  indigo  en  een  
 weinig  kaneel,  die  hier  alleen  voor  liefhebberij  
 ichijnt  geplant  te  zijn,  en  wij  twijfelden  zelfs  of  
 het  wel  de  echte  kaneel  ware,  weetende  dat  de  
 Hollanders  zeer  zorgvuldig  zijn  om  de  fpecerijen  
 niet  uit  de  voor  hun  beftemde  eilanden  te laaten  
 gaan.  Daar  zijn  egter  verfcheiden  foorten  van  
 vrugten  behalven  die,  welke  alreeds opgenoemd  
 zijn,  bijzonderlijk  de  kaneel - appel  ,  die  bij  de  
 West-Indiërs  wel  bekend  is  en  eene  kleine  eironde  
 vrugt,  de  Blimbi  genaamd,  welke  beiden  op  
 boomen  gróëijen.  De  Blimbi is  omtrent  drie  of  
 vier  duimen  lang  en  in  het  midden  omtrent  zoo  
 dik  als  een  vinger,  naar  de einden  dun  afloopen-  
 de,  zij  is  bedekt  met  eene  zeer  dunne  fchil  van  
 «ene  ligt groene  kleur  en  binnen  in  zit een  weinig  
 '  zaad 
 zaad  in  de  gedaante  van  eene  flargefchikt;  der-  
 zelver fmaak  is  een  ligt,  zuiver,  aangenaam zuur,  
 maar  zij  kan  niet  raauw  gegeeten  worden  ;  men  
 'zegt  dat  zij  ingelegd  zeer  goed  is  en  als  zij  gekookt  
 was,  maakte  zij  eene  zeer  aangenaame  zuu-  
 re  faus bij  onze  gekookte  geregten. 
 De  tamme  dieren  zijn  buffels,  fchaapen,  geiten, 
   varkens,  hoenders,  duiven,  paerden,  ezels,  
 honden  en  katten,  en van  alle  deeze  is  ’er  groote  
 overvloed.  De  bulfels  verfchillen  zeer aanmerk-  
 lijk  van  het  hoornvee  in  Europa  in  verfcheiden  
 bijzonderheden;  hunne  ooren  zijn  veel  grooter,  
 hunne  huid  is  bijna  zonHer  hair,  hunne  hoornen  
 zijn  naar  elkanderen  gekromd,  maar  hellen  te  
 zaamen  regt  agterwaarts en  zij hebben geene kwabben. 
   Wij  zagen  verfcheiden,  die  zoo groot waren  
 als  een  wel  gegroeide  Europifche  os  en  daar  
 moeten  ’er  zijn  die  veel  grooter  zijn;  want  de  
 Heer  b an e s   zag  een  paar  hoornen,  die  van  
 punt  tot  punt  drie  voeten,  negen  duimen  en  een  
 halven  van  elkanderen  waren,  over  derzelver  
 wijdfte  middellijn  viervoeten  en  anderhalven duim  
 hadden  en langs den gantfchen draai van hunnen halven  
 cirkel  van  vooren  zeven  voeten  zes  duimen  
 en  een  halven.  Men  moet  egter  in  aanmerking  
 neemen  dat  hier een buffel van eene gegeeven grootte  
 niet  meer  dan  half zoo  zwaar weegt als een  os  
 van  dezelfde  grootte  in  Engeland:  die,  welke  
 wij  gisten  dat  vier  honderd  ponden  woogen, 
 V  5 woo