
 
		mogt  ontvangen  hebben  konden  wij  nog  niet  
 naauwkeuriglijk  weeten,  maar  wij  hadden  reden  
 om  te  denken  dat  zulks  niet veel ware,  alzoo  ’er  
 maar  weinig  water  door  den  bodem  kwam,  zoo  
 lang  het  getij  beneden  het  lek  bleef,  dat alreeds  
 befchreven  is.  Des morgens  ten  negen uuren gon-  
 gen  de timmerlieden  aan  het werk,  terwijl  defmits  
 bezig  waren  bouten  en  fpijkers  te maaken.  Daar  
 wierden  ondertusfchen  enige  van  het volk  naar de  
 overzijde  van  het water  gezonden  om  duiven  voor  
 de  zieken  te  fchieten,  die  bij  hunne  terugkomst  
 berichtten  dat  zij  een  dier  gezien  hadden  zoo  
 groot  als  een  hazen windhond,  tenger  van  maak-  
 z e l,  muisvaal  van  kleur  en  zeer vlug;  zij hadden  
 ook  veele  Indiaanfche  huizen  ontdekt  en  eenen  
 fraaien  ftroom  van  zoet water. 
 Den  volgenden  morgen  zond  ik  eene  floep  uit  
 om  den  zegen  te  trekken;  maar  op  den  middag  
 kwam  zij weerom  met  flechts  drie  visfchen  en  eg-  
 ter  zagen  wij  die  in  menigte  omtrent  de  haven  
 fpringen.  Deezen  dag  eindigde  de  timmerman  het  
 werk  dat aan ftuurboord  te doen  was en  des avonds  
 ten  negen  uuren  deeden  wij  het  fchip naar de andere  
 zijde  overhellen  en  haalden  het  twee  voeten  
 van  den  kant  af,  uit  vrees  dat  het  boven  het gewoon  
 getij  droog  zou  zitten.  Heden  had bijna al  
 het  volk  het  dier  gezien,  van  welk  de  duiven-  
 fchieters  daags  te  vooren bericht  hadden  ingebragt  
 en  een  van de matroozen,  die  in  de  bosfchen had 
 looloopen  
 dwaalen,  vertelde  ons  ,  toen  hij  terugkwam, 
   dat hij  'pi  waarachtig  geloofde  dat  hij  den  
 duivel  gezien  had:”   wij  vroegen  hem  natuurlijker  
 wijze  in welke  gedaante  hij  hem  verfchenen ware,  
 en  zijn  antwoord  was  in  eenen  zoo  zonderlingen  
 ftijl,  dat  ik  het  in  zijne  eigen woorden  zal neder-  
 fchrijven  :  „   Hij  was  (zeide  Jan)  zoo  groot  als 
 „   een  vierdedeels  vatjen  en  geleek  ’er  ook  zeer  
 „   veel  naar;  hij  had  hoornen  en  vlerken  en  egter  
 „   kroop  hij  zoo  langzaam  door  het gras,  dat, wa-  
 „   re  ik  niet  bang  geweest,  ik  hem  zou  hebben  
 „   kunnen grijpen.”   Deeze  vreeslijke  verfchijning  
 ontdekten  wij  naderhand  dat  eene  vledermuis  geweest  
 was;  en men moet  bekennen  dat  de  vleder-  
 muizen  alhier  een  verfchriklijk voórkoomen  hebben; 
   want  zij  zijn  ten  naasten  bij  zwart  en  vol-  
 koomen  zoo  groot  als  een  patrijs;  zij  hebben, wel  
 is waar,  geene  hoornen,  maar  de verbeelding van  
 iemand,  die  dén  duivel  meende  te  zien,  kon  dat  
 gebrek gemaklijk vervullen. 
 Den  vier  en  twintigften  ’s morgens  vroeg  begonnen  
 de  timmerlieden  de  dubbeling  onder  den  
 bakboord  boeg  te herftellen,  daar wij  twee  planken  
 omtrent  half  doorgefneden  vonden  en ondertusfchen  
 zond ik  eene  bende  volks,  onder  geleide  
 van  den Heer go r e ,  a f, om  ververfchingen  voor  
 de  zieken  te  zoeken:  deeze bende kwam omtrent  
 den  middag  terug  met enige  palmboom-koolen  en  
 eene  bos  of twee wilde  platanen;  de  platanen waren