wij eerst aan den rook en dan aan de vlam onder
het drijf-hout en ander ruigte, dat verfpreid lag,
zien konden. Wij hadden de nieuwsgierigheid van
eenen van deeze vuur-planters te bezien, toen hij
heen gong, en wij zagen hem eene kleine vonk in
droog gras oprollen, die, als hij een weinig ge-
loopen had, door dentogt, welken zijne bewee-
ging voortbragt, aangeblaazen zijnde , begon te
branden; dan legde hij het neder op eene plaats,
die tot zijn oogmerk gefchikt was, en rolde weder
eene vonk in een ander bosjen gras, waarna hij
zijnen weg vervolgde.
Daar zijn misfehien weinige dingen in de historie
van het menschdom die zoo wonderlijk zijn
als de ontdekking en het gebruik van het vuur;
men zal niet ligt betwisten dat de .wijze van het
voorttebrengen, hetzij door liaan of door wrijven,
bij geval ontdekt moet wezen ; maar de eerfte
uitwerkingen van het vuur moeten natuurlijk de
geene,Voor welken het een nieuw voorwerp was,
met fchrik en vrees getroffen hebben: zij moeten
het aangezien hebben als een vijand van het leven
en de natuur om te pijnigen en te vernielen alles
wat gepijnigd of vernield kon worden, en daarom
fchijnt het niet gemaklijk te begrijpen wat hen,
die het de eerfte een kort beftaan van het geval
zagen verkrijgen , konde aanlokken om het
met opzet hervoort te brengen. Het is geenzins
waarfchijnlijk dat zij, die eerst vuur zagen, het
met dezelfde voorzigtigheid naderden als zij, die
met deszelfs uitwerkingen gemeenzaam zijn, zoo
dat zij flegts verwarmd en niet gebrand wierden,
en het zou natuurlijk zijn te denken dat de ondraaglijke
pijn, welke het, bij zijne eerfte ver-
fchijning , den onkundigen nieuwsgierigen moet
veroorzaakt hebben , eene eeuwige vijandfshap
zoude gezaaid hebben tusfehen deeze hoofdftof en
het menschlijk gedacht, en dat dezelfde beweegoorzaak,
die de menfehen aanzet om eene flang
te verpletteren, hen ook zoude aanzetten om het
vuur uittedooven en alle middelen te vermijden,
waardoor het konde voortgebragt worden , zoo
dra als men die kende. Als men deeze omftan-
digheden in aanmerking neemt, fchijnt het zeer
moeijelijk optelosfen hoe de menfehen gemeenzaam
genoeg met het vuur geworden zijn om het
zig te nutte te maaken; ook is niet gemaklijk reden
te geeven van deszelfs eerst gebruik in de keuken,
alzoo heteeteq van raauw dierlijk en plantaar*
tig voedzel eene gewoonte moet gewórden zijn
voor ’er vuur was om het gaar te maaken en z ij,
die de kragt der gewoonte kennen, zullen gereedlijk
gelooven dat voor menfehen, die altoos
het vleesch van dieren raauw gegeeten had
den, gaar gemaakt vleesch zoo onaangenaam
moest zijn als raauw vleesch zou wezen voor
de geenen, die altoos gewoon zijn geweest het
gaar te eeten» Het is opmerkenswaerdig dat de
Q 3 in