
 
		der  andere  poolfche  hamers  en  eene  groote hoe-5  
 veelheid  van  kleine  paerl-oesters:  zoo  ’er  in  die-4  
 per  water  ook  zulk  een  overvloed van  die  oesters  
 in  hunnen volwasfen Haat  is,  zou  hier  voorzeekef  
 met  zeer  veel  voordeel  eene  paerl - visfcherij  kun-*  
 tien  aangelegd  worden. 
 Het  volk,  dat  aan  boord  van  het  fchip  gelaaten  
 was,  zeide  dat,  terwijl  wij  in  de  bosfchenwaren,  
 omtrent  twintig  van  de inboorlingen  regt over  hetzelve  
 naar  het  ftrand waren  af gekoomenen dat zij,  
 enigen  tijd  naar  hetzelve  gekeken  hebbende,  he-  
 - nen  gegaan  waren;  maar  wij,  die  ons  aan  land  
 bevonden,  fchoon  wij  op  veele  plaatfen  rook  zagen, 
   befpeurden  geen  volk;  de  rook was  te  verre  
 van  ons,  om  ’er  te  land  naar  toe  te  gaan,  uitgezonderd  
 op  eene plaats,  naar welke  wij  ons begaven  
 : wij vonden  tien kleine  vuuren,  die nog brandden  
 ,  weinige  fchreden  van  elkanderen,  maar  het  
 volk  was  Weg:  wij  zagen  bij  dezelve  verfcheiden  
 vaten  van boom-bast,  waarin wij  onderftelden dat-  
 water  geweest  was,  en  enige  fchulpen  en visch-  
 graaten,  de  overblijfzelen  van  eenen  pas  gehou-  
 ■ den maaltijd.  Wij  zagen  ook  verfcheiden Hukken  
 zagte  fchors  op  den grond  liggen,  die  omtrent  de  
 lengte  en  breedte  van  een’ mensch  hadden  en welke  
 wij  ons  verbeeldden  dat  hunne  bedden  zouden  
 zijn  en  aan  de  wind-zijde  van  hunne  vuuren  een  
 klein  fcherm,  omtrent  anderhalven  voet hoog van  
 dezelfde  zelfftandigheid.  Alles was in  een  boschjes 
 jen  van  digt  geboomte,  dat  goede  béfchütting  
 cegens den wind verleende.  De  plaats  fcheeri  fterk  
 betreeden  te  zijn  en;  alzoo  wij  geene  huizen;  
 noch  enige  overblijfzelen  van  huizen  zagen,  waren  
 wij  geneigd  te  gelooven  dat  dit  volk,  gelijk  
 het  geene  klederen  had  ;  ook  geené  wóóningen  
 had;  niaar  hünnê  nachten,  onder  de  andefeJun-  
 deren  der  Natuur ,  in  de  open  lucht  doórbragt:  
 t ü p i a  zelf  fchudde  zijn  hoofd  met  een  gelaat  
 vim  meerderheid  en  medelijden  en  zeide  dat-zij  
 Taatd  Eno's,  dat  is,  arme  ellendelingen  waren;  
 Ik  mat  de Jijuregte  hoogte van  het  laatfte  gerij, eri  
 bevond  het  agt  voeten  bovén  laag  water  te  zijn  
 en,  naar  den  tijd  van  laag  water  op  deezen  dag;  
 bevond  ik  dat  het  bij  nieuwe  en  volle maan. ten  
 agt  uuren  hoog  water  móest  wezen.  I  
 Des  mórgens  ten  vier  uuren  ligteden  wij  het  
 anker  en  zeilden  met  een  labber  koekjen  uit  het  
 zuiden  de  baai  uit.  Terwijl  wij  naar  buiten voeren, 
   peilden  wij  van  vijf tot vijftien  vademen;  en  
 toen  de  dag  aanbrak,  wanneer  wij  op-de  grootfte  
 diepte  waren,  en  regt óver de noordlijke punt  van  
 de  baai,  ontdekten wij  branding;’  die  zig  tusfchen  
 twee  en  drieEngelfche mijlen N .N. O; van dezelve  
 uitftrekte  met  eene  klip  aan  de  uiterfte  punt;  die  
 even boven water uitftak.  Terwijl wij deeze klippen  
 voorbij; voeren,  op  den  afftand  van omtrent eene  
 halve Engelfche mijl,  hadden  wij  van  vijftien  tot  
 twintig vademen  en zoo  dra wij  dezelve voorbij wd-  
 III»  D e e l ,  E