baai voorbij voeren, op den affland van twee o f
drie Engelfche mijlen van den w a l, peilden wij
van drie en dertig tot zeven en twintig vademen,
waaruit ik giste dat ’er nader bij wal eene genoeg-
zaame diepte zijn moest. Op eenen kleinen af-
lland binnens lands zagen wij op verfcheiden
plaatfen rook opgaan, en ten half zes uuren lag
het noordlijkst land in het gezigt ten N. 36 O.
en Stephens Punt Z. W. vier mijlen van ons.
Wij peilden in den nacht van agt en veertig tot
twee en zestig vademen, op den affland van tus-
fchen drie ep vier mijlen van land, dat zig in twee
heuvelen vertoonde. Deeze punt noemde ik Kaap
Hawke: zij ligt op 320 14' Zuider Breedte en op
207° 30' Wester Lengte en lag ’s morgens ten
vier uuren omtrent agt Engelfche mijlen in het
Westen van ons ; te zelfden tijd lag het noordlijkst
land in het gezigt N. 6 0 . en vertoonde
zig als een eiland. Op den middag lag dit land
N. 8. O. het noordlijkst land in het gezigt N. 13
O. en Kaap Hawke Z. 37.. W. Onze Breedte
was bij waarneeming 320 2' Z. dat twaalf Engelfche
mijlen zuidlijker was dan het log opleverde,
zoo dat wij waarfchijnlijk eenen Aroom hadden ,
die derwaarts liep; volgens de amplitudo van den
morgen en het azimuth was de afwijking 90 10'O.
Terwijl wij in den agtermiddag langs de kust fle-
venden, zagen wij op verfcheiden plaatfen rook,
niet verre van het Hrand, en eens op den top van
eenen
eenen heuvel, dat de eerfle rook was, die wij op
eene hoogte gezien hadden zedert onze aankomst
aan de kust. Bij zonne - ondergang hadden wij
drie en twintig vademen op den aflland van anderhalve
mijl van land: het noordlijkst land lag
toen N. 13 O. en drie bergen, die aanmerklijk
groot en hoog waren, lagen digt naastelkande-
ren, en niet verre van het Hrand in het N. N. W.
Alzoo deeze bergen enige gelijkenis met elkande-
ren hadden , noemden wij dezelve de Drie Broeders.
Zij liggen op 310 40' Breedte en kunnen
veertien of zestien mijlen verre gezien worden.
Wij ftuurdeh den geheelen nacht N. O. t. N.
hebbende van zeven en twintig tot zeven en zestig
vademen op den affland van tusfchen twee en zes
mijlen van den wal. |
Met den' dageraat Huurden wij noordwaarts
naar het noordlijkst land in het gezigt. Wij waren,
op den middag , vier mijlen van land, en,
bij waarneeming, op 310 18 'Zuider Breedte, dat
vijftien Engelfche mijlen zuidlijker was dan de
Breedte , die het log opleverde. Onze Lengte
was 2 o 6° 58' W. In den agtermiddag wendden
wij den Heven naar land, daar wij op verfcheiden
plaatfen rook zagen, tot ’s avonds ten zes uuren,
wanneer wij, minder dan drie of vier Engelfche
mijlen van land en op vier en twintig vademen
water zijnde , afhielden met eene frisfe koelte uit
het N, en N. N. W. tot middernacht, toen wij
hon