
 
		kunnen  voortbrengen  is  niet  gemaklijk  te  raadetr^  
 vooral  naardien  het  geheel niet  in verband1 fchijne  
 te  ftaan  met  enige godsdienlïige  geheim nis en  hoe  
 een  feit,  dat  nooit  gebeurd  is,  gezegd  kan  worden  
 dagelijks  te  gebeuren  door degeene,  die  niet  
 door  fchijti  kunnen  bedroogen  worden  om bet  te  
 gelooven  en  ook  naar  allen  fchijn  geen  belang  
 bij  het  bedrog  hebben  ,  is  een  raadzel'  dat  nog  
 moeijelijker  is  om  optelosfen.  Niets  egter  kan  
 zeekerer  zijn  dan  dat  zij  deeze  vreemde  ongerijmdheid  
 vast  gelooven,  want  wij  hadden daarvoor  
 het overeenflemmend  getuigenis van  alle  In-  
 diaanen,  die  *èr  naar  gevraagd  wierden.  Zij  
 fchijnt  haare  oorfprong  genoomén  te  hebben  in  
 de eilanden  Cëlebes  en BoutouXf daar veeie  inwoo-  
 neren  krokodillen  in  hunne  familieën  houden  ;  
 maar  wat  daar  van  zij,  het  denkbeeld'heeft  zig  
 over alle  de  Indifche  eilanden verfpreid,  zelfs  naar  
 Timor  en Ceram  en  westwaarts  tot  J-ava  en  Su-  
 watra,  daar egter, geloof ik,  nooit jonge krokodillen  
 gehouden  worden.  ■  X-fc t  X  ■  Me  ■ 
 Deeze  krokodillen  tweelingen worden  Sudaras  
 genaamd  en  ik  zai  een  van  de  on telbaare  hiftorie-  
 tjens,  die  ons  verteld wierden,  tot bewijs van hun  
 beftaan,  volgens  het  zeggen  van  eenen  ooggetuige  
 verhaalen. 
 Eene  jonge  flavin,  die  te  Bencoolen  Onder  de  
 Engelfche  geboren  en  opgevoed  was,  en  een  
 Weinig Engelsch geleerd had,  verhaalde  den Heer 
 BANKS 
 Banks   dat  haar  vader  haar,  toen  hij  op  fterven  
 k g ,   bekend  gemaakt  had  dat  hij  een  krokodil  tot  
 zijn  Sudara  had  en  haar  ernftig  geboden  had  dat  
 zij  hem,  als  hij  dood  was,  vleesch  zoude  gee-  
 ven,  haar  zeggende  waar  ter  plaatfe  in  de  rivier  
 zij  hem  vinden  konde  en  met  welken  naam  hij  
 opgeroepen  moest  worden  ;  dat  zij,  ingevolge  
 van  deeze  onderrigtingen  en  bevelen  van  haaren  
 vader,  naar  de  rivier  gegaan  was  en  dat  z ij,  op  
 den  oever  ilaande,  uitgeroepen  had  Radja  Pou-  
 t i y  (witte  Koning)  waarop  een  krokodil  uit  het  
 water  naar  haar  toe  gekoomen  was  en  het  eeten,  
 dat  zij  hem  bragt,  uit  haare  hand  opgegeeten  
 had.  Toen  men  haar  verzogt  deezen  oom,  die  
 in  zulk  eene  zonderlinge  gedaante  zijne  woonplaats  
 in  het  water  genoomen  had,  te  befchrij-  
 ven,  zeide  zij  dat  hij  niet  gelijk  andere  krokodillen  
 was,  maar  veel  fraaier,  dat  zijn  lijf  gefpik-  
 keld  was  en  zijn  neus  rond,  dat  hij  gouden  ringen  
 aan  zijne  pooten  had en  gouden  oorringen  in  
 zijne  ooren.  De  Heer  b a n k s   hoorde  deeze  
 belachlijke  leugenachtige  vertelling  met  geduld  
 tot  het  einde  toe  aan,  en  liet  het  meisjen  gaan,  
 zonder  haar  te  herinneren  dat  een  krokodil  met  
 ooren  zoo  vreemd  een  monfter  was  als  een  hond  
 met  eene  gefpleten  hoef.  Enigen  tijd  daarna,  
 vond  een  knegt,  dien  de  Heer  b a n k s   te Batavia  
 gehuurd had  en  die  de zoon  van  eenen Hollander  
 bij  eene  Javaanfche  vrouw  was,  goed zijnen  
 •  -  D  d  s  heer