
 
		tig  vademen,  met  eenen  zagten  grond;  Na  daC  
 wij  gewend  hadden,  hielden  wij  van  land  af  tot  
 middernacht,  tnet eenen zuiden  wind;  toen wendden  
 wij  en  flevenden  twee  uuren westwaarts,  wanneer  
 de  wind naar het  Z. W.  en W.  Z. W,  draaide  
 en  toen Huurden wij weder  zuidwaarts.  Wij  vonden  
 inden  morgen  de afwijking  door de amplitudo  
 i°   iö'  W.  en  door  het  azimuth  i°  27*.  Op  den  
 middag  waren  w ij,  volgens  waarneeming,  op  9®  
 45’ Zuider Breedte,  en  op  234°i2f  Wester Lengte; 
   wij  waren  toen  omtfent zeven  mijlen van  het  
 land,  dat  zig  van  N.  31  O.  tot W,  Z,  W*  5  W*  
 Uitftrekte. 
 Wij  vorderden  met  ligte  land-Windjens  uit het  
 W.  t.  N .,  die  enige  uuren  in  den  morgen  waaiden, 
   en  zee  windjens  uit  het  Zt  Z*  W.  en  Z.  al  
 westwaarts,  maar  traag.  Den  veertienden  op  den  
 middag  waren  wij  tusfchen  zes  en  zeven  mijlen  
 van het  land,  dat  zig  van N.  t*  O.  tot Z. 78.  W*  
 uitftrekte;  wij  zagen  nog  op  veele  plaatfen  rook  
 bij  dag  en  vuur  bij  nacht,  beiden  op  het  laag land  
 en  op  de  bergen  daar  agter.  Wij  bleeven  langs,  
 de  kust  ftuuren  tot  den  vijftienden  ’s morgens;  het  
 land  vertoonde  zig  nog  heuvelachtig,  maar  niet  
 zoo  hoog als het geweest was:  de  heuvelen  ftrekten  
 71'g,  in  het  algemeen,  tot  aan  zee  uit  en  daar zij  
 dit  niet  deeden,  zagen  wij,  in  plaats  van  platte  
 o f mangles-landen,  ontzagchelijk groote bosfchen  
 van  kokosnootenboomen  f  die  zig  omtrent  een® 
 Engelfche’  mijl  van  het  ftrand  uitftrekten:  daar  
 begonnen  de  .plantagieën  en  huizen  en  fcheenen  
 ontelbaar»  De  huizen  waren  befchaduwd  door  
 boschjens van  den waaier-palmboom  of den  jager-  
 boom,  (de BorasJus)   en  de plantagieën,  die  om-  
 tuind  waren,  reikten  bijna  tot  op de  kruinen van  
 de hoogfte heuvelen»  Wij  zagen  egter noch  volk,  
 noch  vee,  fchoon  wij  onophoudlijk  onze  verrekijkers  
 gebruikten,  waarover  wij  ons niet weinig  
 verwonderden. 
 Wij  vervolgden  onze  koers  met weinig  verandering  
 tot  negen  uuren  in  den  morgen  van  den  
 zestienden,  toen wij  het  klein  eiland Rotte  zagen  
 en  op  den  middag  hadden wij  het  eiland Semau*  
 over  het  zuidlijk  eind  van  Timer“  liggende  ,  in  
 het  N.  W» 
 D a m p i e r ,  die  eene  breedvoerige  befchrij-  
 ving  van  het  eiland  Timor  gegeeven  heeft,  zegt  
 dat  het  zeventig mijlen  lang  en  zestien  breed is  en  
 dat  het  ten  naasten  bij  N.  O.  en  Z. W.  ligt»  Ik  
 bevond  dat  de  oost-zijde  van  hetzelve  naast  aan  
 N. O»  t. O»  en  Z.  W.  t. W.  lag  en  het zuid-eincf  
 op  de  Zuider Breedte  van  io°  23'  en  op  de Wes-  
 ter  Lengte  van  236°  5'.  Wij  voeren omtrent vijf  
 en  veertig  mijlen  langs  de  oost-zijde  en  vonden  
 die  vaart  geheel  Vrij  van  gevaar.  Het  land,  dat  
 door  de  zee  befpoeld wordt,  uitgezonderd aan het  
 zuidlijk  einde,  is  laag  tot  op  twee  of drie Engelfche  
 mijlen  van  het  ftrand,  en  over  het algemeen 
 III.  D e e l »  '£  met