
 
		wondering  te  zijn,  naar de wijze, waarop het wierd  
 uicgefprooken:  zij  fchreeuwden  ook,  als  zij  iets  
 nieuws  zagen  ,  cher  ,  t u t ,  tut  ,  tu t,  tut l   dat  
 waarfchijnlijk  eene  diergelijke betekenis had.  Hunne  
 kano  was  niet  boven  tien  voeten  lang  en  zeer  
 fmal,  maar  zij  was  met  eenen  uitlegger voorzien,  
 veel  naar  die  van  de  eilanden  gelijkende,  fchoon  
 in  alle  opzigten  zeer  veel  minder  van  hoedanigheid  
 :  als  zij  in  ondiep  water  voeren,  duuwden  
 zij  die  voort  met dokken,  en,  als  zij  in  diep water  
 waren,  roeiden  zij  met  riemen,  die  omtrent  
 vier voeten  lang Waren;  zij  konden juist vier  men-  
 fchen  bevatten  ,  zoo  dat  het  volk,  dat  ons  van  
 daag  bezogt,  in  twee  reizen  henen  gong.  Hunne  
 Janfen  waren  gelijk  die  ,  welke  wij  in  Botanie-  
 Baai gezien  hadden,  behalven  dat  ’er Hechts eene  
 punt  aan  was,  die  aan  fommige  de Hekel  van  een  
 rog was,  met weêrhaaken  van  twee  of drie  fcher-  
 pe  beenen  van  denzelfden  visch:  het was  in waarheid  
 een  allerverfchriklijkst  wapen  en  het  werktuig  
 ,  dat  zij  gebruikten om  die  te werpen,  icheen  
 met  meer  konst  gewrocht  dan  al  wat  wij  nog  te  
 vooren  bij  hen  gezien  hadden.  Den  volgenden  
 dag  omtrent  twaalf  uuren kwam  de  jol  terug met  
 nog  eene  fchildpad  en  eene  groote  flekelrog,  en  
 ?ij  wierd  in  den  avond wederom  uitgezonden. 
 Den  volgenden  morgen  kwamen  twee  van  de  
 Indiaanen  aan  boord,  maar,  na  een  kort  verblijf,  
 gongen  zij  langs  het  flrand  en  begaven  zig  met 
 groogrooten  
 ijver  aan  het  harpoenen  van  visch.  De  
 Heer  g o r e ,  die  deezen  dag  met  zijnen  fnaphaan  
 uitging,  had  het  geluk  een dier  dieren  te  fchieteo,  
 welke  zoo  zeer  het onderwerp  van  onze  aandacht  
 geweest  waren  :  men  zal  ’er  zig  best  een  denk-  
 beeld  van  maaken  uit  de  figuur  PI.  XX  zonder  
 welke  de  omHandigHe  befchrijving weinig voldoen  
 zou,  naardien  het  geene  gelijkenis  genoeg  heeft  
 met  enig,  reeds  bekend  dier.,  om  door  vergelijking  
 opgehelderd  te  kunnen worden.  In gedaante  
 gelijkt  het  meest  naar  de  Jerboa  of  Springmuis,  
 naar  welke het  ook  gelijkt in  zijne wijze van voort-  
 tegaan,  gelijk  reeds is  aangemerkt;  maar  het ver-  
 fchilt  zeer  veel  in  grootte,  alzoo  de  Jerboa  niet  
 grooter is  dan  een  gemeeue  rot en dit dier,  als het  
 volwasfen is ,  zoo  groot  is als  een  fchaap;  dit was  
 een-Jong  dier,  op  verre  na  nog  niet  volwasfen,  
 weegende Hechts  agt  'en  dertig  ponden.  De kop,  
 hals  en  fchouders  zijn  zeer  klein  naar evenredigheid  
 van de  andere  deelen  van  het  lijf;  de  flaert  i&  
 ten  naasten  bij  zoo  lang  als  het  lijf,  dik  bij  den  
 romp en  naar het eind verdunnende:  devoorpooten  
 van  dit waren  maar  agt duimen lang  en  de  agterHe  
 pooten  twee  en  twintig  duimen;  het  gaat  voort  
 met  zeer  verre  fprongen  in eene  opgerigte  geflal-  | 
 te;  het  houdt  de  voorfle  pooten  digt  tegens  het  
 lijf  gebogen,  en  zij  fchijnen het Hechts  te  kunnen  
 dienen  om  te  graaven:  het vel  is bedekt  met kort  
 hair  van  eene donker muisvaale  of graauwe kleur’, 
 K  4  uit