te doen , gongen wij naar hen toe , terwijl wij
tekenen van verfchooning en verzoek deeden, maar
wij konden niet op hen verkrijgen te wagten tot
wij bij hen zouden koornen. De Heer o o r e
zeide ons dat hij enige van hun aan het boveneind
van de baai gezien had, die hem door tekenen
genodigd hadden aan land te koornen , hetgeen
hij, voorzeeker zeer voorzigtig , geweigerd
had.
Den volgenden dag was het den geheelen morgen
zoo regenachtig, dat niemand van ons lust
had om van boord te gaan; in den agtermiddag
klaarde het egter op , en wij deeden weder een
tochtjen langs de zee-kust zuidwaarts: wij gongen
aan land en de Heer b a n k s en Doftor so-
l a n d e r verzamelden veele planten ; maar buiten
deeze zagen wij niets onze aandacht waerdig.
Toen wij het eerst de bosfchen in gongen, ontmoeteden
wij drie van de inboorlingen, die ter-
ftond weg liepen: fommige van ons volk zagen
nog meer andere, maar zij vlugteden alle met
groote overhaasting,zoo dra zij bemerkten dat zij
ontdekt waren. Aan de ftoutheid van dit volk bij
onze eerile landing en den fchrik , die hen daarna
bevong , zoo dra zij ons zagen , zou het fchijnen
dat zij genoegzaam in ontzag gehouden wierden
door ons fchiet-geweer; niet dat wij reden hadden
om te denken dat ’er van hun volk zwaar gekwetst
waren geworden door de fchooten met hagel,
die wij genoodzaakt geweest waren op hen
te doen , toen zij ons aantasteden zoo als wij uit
de floep flapten; maar zij hadden waarfchijnlijk
de uitwerking van hetzelve uit de fchuilhoeken,
waaruit zij ons beloerden , gezien op de vogelen
, die wij gefchoten hadden. T u p 1 a , die nu
een goed fchutter geworden was , liep dikwijls
van ons af om papegaaien te fchieten en hij had
ons gezegd dat hij, terwijl hij daar mede bezig
was, eens negen Indiaanen ontmoet had , die,
zoo dra zij bemerkten dat hij hen zag, in groote
verwarring en fchrik weg liepen.
Den volgenden dag kwamen twaalf kanoos,
met een enkelen Indiaan in elke kano, naar de
water - plaats, en bleeven eenen aanmerklijken tijd
minder dan eene halve Engelfche mijl van land;zij
waren bezig met visch te harpoenen, waarmede zij
het, gelijk andere , die wij te vooren gezien hadden
, zoo druk hadden , dat zij op niets anders
fcheenen te letten. Het geviel egter dat eene
bende van ons volk daar omtrent uit fchieten was,
en de Heer banks zag eenen van hun, wiens
nieuwsgierigheid misfchien eindelijk door de (lagen
van de fnaphaanen was gaande gemaakt,
zijne kano op het ftrand haaien en naar de fchie-
ters gaan : in weinig meer dan een vierde uurs
kwam hij terug , ftootede zijne kano in het water
en begaf zig met dezelve naar zijne makkers. Dit
geval maakt het waarfchijnlijk dat de inboorlingen
ken