wenscht hadden te verlasten. Klippen en banken
zijn altoos gevaarlijk voor den zeeman, zelfs daar
derfelver ligging bekend is ; zij zijn gevaarlijker
in zeeën, welke nooit te vooren bevaaren zijn en
in dit gedeelte van den aardbol zijn zij nog gevaarlijker
dan in enig ander; want hier zijn het rifsvan
koraal-klippen, bijna zoo fteil als een muur uit de
onpijlbaare diepte oprijzende, bij hoog water altoos
onder ftaande en bij laag water op veele plaat-
fen droog; hier op breeken de ontzagchelijke golven
van den grooten Zuidlijken Oceaan, die eensklaps
eenen zoo fteilen wederftand ontmoeten,met
onbegrijplijk geweld, en eene branding, welke
geene klippen of ftormen in het noorder halfrond
kunnen teweeg brengen. Het gevaar van onbe *
kende deelen van deëzen Oceaan te bevaaren wierd
nu zeer vermeerderd door den befchadigden ftaat
van ons fchip en door ons gebrek aan leeftogt en
alle andere noodwendigheden; de roem egter van
eerfte ontdekkers te zijn deed ons alle gevaaren
vrolijk ondergaan en alle ongemakken verdraagen
en wij wilden liever den blaam van onvoorzigtig-
heid en vermetelheid verdienen, met welken de
leegloopers en wellustelingen kloekmoedigheid en
ftandvastige poogingen , als zij niet met eenen
goeden uitdag bekroond worden , zoo mild be-
fchenken dan een land, dat wij ontdekt hadden,
te verhaten zonder het onderzogt te hebben en gelegenheid
te geeven tot eene befchuldiging van
vreesachtigheid en befluitloosheid. Wij
Wij wenschten ons zelven nu geluk dat wij binnen
het rif gekoomen waren, fchoon wij nog zoo
kortling geleden onszelven geluk gewenscht hadden
dat wij buiten hetzelve waren geraakt, en ik befloot
langs het groot land te ftevenen in mijnen verderen
tocht noordwaarts , welke ook de gevolgen
mogten wezen; want, zoo wij nu weder buiten
het rif gegaan waren, zou zulks ons zoo verre van
de kust hebben kunnen brengen,~ dat het mij onmogelijk
zoude geweest zijn te bepaalen of dit land
al of niet aan Nieuw -Guinea vast zij, een vraag-
ftuk, dat ik befloten had optelosfen van het eerfte
uur dat ik in het gezigt van het land gekoomen
was. Naardien ik egter ondervonden had hoe na-
deelig het was eene floep te hebben die vermaakt
wierd op een’ tijd dat het mogelijk was dat ik haar
nodig konde hebben, befloot ik vast ten anker te
blijven liggen tot de pinas volkoomen afgemaakt
was. Naardien ik geen werk voor de andere floepen
had, zond ik dezelve in den morgen naar het
rif om te zien of ’er ververfchingen te bekoomen
waren en de Heer ba nks gong, van Doéïor so-
l ander verzeld, met hun mede. Hier liggende
vond ik door de amplitudo en het azimuth dat de
afwijking van de kompas naald 40 9' O. was en op
den middag was onze Breedte, volgens waarnee-
ming, 38' Z. en onze Lengte 216° 4,5' W.
Het groot land ftrekte van N, 66 W. tot Z, W, c,
Z. en het naastbij gelegen gedeelte was omtrent
N 3 ne»