inrigtingen; haar beginsel is daar ten volle onschuldig aan en de
tegenwoordige practijk er regtstreeks mede in strijd.
Wie de chinesche geschiedboeken bestudeert, vindt zeer spoe-
dig, dat onder vele dynastien de mandarijnen goede, ijverige en
naauwgezette ambtenaren waren. Zij ondernamen reizen door hun
district, deden onderzoek naar den toestand en de behoeften der
armen, schäften hulp en wijddeD ook groote zorg aan den land-
bouw. Bij overstroomingen betoonden zij eene prijzenswaardige
werkzaamheid en deden alles om den daardoor ontstanen ramp
te lenigen. Op den eersten en vijftienden dag van elke maand
gaven zij in het openbaar aan het volk goede lessen, en de regts-
pleging was vlug en zonder aanzien des persoons. Wie zieh op
eenige wijze verongelijkt of te kort gedaan achtte, kon zieh bij
het tribunaal aanmelden; tot dat einde was op een der binnen-
hoven een groote trom geplaatst. Zoodra die geroerd werd, moest
de mandarijn verschijnen, om ’t even bij dag of in het holste
van den nacht. Tegenwoordig is dat natuurlijk geheel anders.
Wel is er in iedere stad eene plaats, waar de mandarijn het volk
openlijk zijne pligten voorhouden en te regt wijzen moet, een
schan-yxi-ting of zaal der geheiligde aanwijzingen; doch de mandarijn
vertoont zieh daar op de door de wet vastgestelde dagen
alleen om aan de letter van het voorschrift te voldoen. Daar niemand
verschijnt, heeft hij ook niets te spreken; hij rookt een pijp
tabak, drinkt een kop thee en gaat weer heen. Ook die trom
is op de geregtshoven nog wel te zien; doch niemand waagt er
een hand aan te slaan, wijl hij daarvoor stellig zweepslagen en
eene gevoelige geldboete zou beloopen.
De gedragslijn, oudtijds door de mandarijnen in hunne districten
gevolgd, was eenvoudig eene herhaling in het klein van
wat de keizer zelf deed. Beeds uit de hooge oudheid dagteekent het
gebruik, dat van den monarch van tijd tot tijd aanwijzingen en
vermaningen ten aanzien van zedelijkheid, akkerbouw en nijverheid
uitgingen. De keizer van China immers is niet alleen opperhoofd
van den staat en de hoogste priester en wetgever des volks,maar
hij is ook vorst der geleerden en eerste doctor des rijks. Hem is
tot taak gesteld, zijn volk even goed te onderwijzen, als te regeren
, en deze beide begrippen vereenigen zieh in zijnen persoon. Al
zijne decreten zijn leerzame aanwijzingen; zijne bevelen hebben
vorm en inkleeding van leeringen en worden ook zoo genoemd;
tuchtigingen en straffen zijn slechts een bijkomend iets; kortom,
de keizer is een vader, die zijne kinderen onderwijst en somwij-
len bestraft. De sphan-yu of geheiligde edicten, die tot onderwij-
ziQo- des volks uit het keizerlijk penseel vloeijen, moeten op den
eersten en den vijftienden van elke maand ten deele voorgelezen en
toegelicht worden; zulks moet op plegtige wijze, overeenkomstig
een opzettelijk voorgeschreven ceremonieel geschieden. Op iedere
plaats verzamelen zieh de burgerlijke en militaire ambtenaren in
eene bijzondere zaal. Allen verschijnen in plegtgewaad. De cere-
moniemeester, die bij al zulke zamenkomsten nooit mag ontbreken,
noodigt alle aanwezigen met luider stemme uit, om volgens rang
en stand paar de rij af voorbij te gaan. Ieder maakt voor eene
tafel, waarop de naam des keizers geschreven Staat, de drie knie-
buigingen en de negen hoofdknikken. Daarop begeven zieh allen
naar de zaal, die schan-yu-ting genoemd wordt en waar volk en
Soldaten staan. De ceremoniemeester spreekt: „Vangt thans met
eerbied a a n !” De ambtenaar, die met het voorlezen belast i s ,
treedt voor een altaar, waarop wierook brandt, knielt neder,
neemt onder te.ekönen van diepeu eerbied de tafel, waarop de on-
derwijzing, welke hij ditmaal ophelderen moet, staat geschreven,
en beklimt eene verheven gestoelte. Hij overhandigt de tafel aan
een grijsaard, die haar voor de oogen van het verzamelde volk op
den lessenaar van het gestoelte legt. Nu wordt met eene houten
schel een teeken gegeven, dat ieder stil en aandachtig moet zijn,
en de ambtenaar leest den inhoud voor. Vervolgens roept de ceremoniemeester
: „Yerklaar den zin van dit geheiligde ed ic t!” —
De redenaar staat op en draagt zijne ophelderingen voor, Deze
gansche handeling is nu reeds lang eene ijdele ceremonie geworden,
even als ook het beroemde akkerbouwfeest, waarbij de keizer
jaarlijks eene vore afploegt, om den landbouw aan te moedigen.
Ieder mandarijn is gehouden, om in zijn district datzelfde te doen.
Wij willen uit een arabisch boek, .de in de negende eeuw onzer
jaartelling geschreven „Keten der kronieken,” eene plaats mee-
deelen, die den lezer een begrip kan geven van hoe het in die
oude dagen in China gesteld was.
„Een uit Khorassan geboortige handelaar was naar Irak” —
het land aan Euphraat en Tigris — „gekomen, had daar veel
waren ingekocht en zieh vervolgens ingescheept, om daarmede
naar China te varen. Er ontstond oneenigheid tusschen hem en
den gesnedene, dien de keizer naar Khan-foe had gezonden, waar
de arabische kooplieden zieh plagten te vereenigen, en die daar