stond en verscheiden palankijndragers deden hem dat in zijn oog
kennelijk hoogst aardig kunsstuk na. Ben weinig later kwamen wij
te Pa-toeng aan.
Sse-tschoeen (de vier dalen) is de grootste provincie in China
en welligt ook de fraaiste ; althans is zij dat in ons oog, als wij
haar met de andere vergelijken. Men rekent van de thibe-
taansche grens tot aan die van Hoe-pe veertig dagreizen, wat
ongeveer zooveel als driehonderd volle uren gaans is. Behalve een
vrij groot aantal forten en wapenplaatsen heeft Sse-tschoeen negen
steden van de eerste en honderdvijftien steden van de tweede
en derde klasse. Het klimaat is er in alle jaargetijden zacht en
gematigd; de provincie heeft noch de lang aanhoudende koude der
noordelijke, noch de drukkende hitte der zuidelijke streken. Het
land is vruchtbaar en wegens de vele rivieren zeer goed bewaterd.
Uitgestrekte, met allerlei granen, vooral met gerst bebouwde
vlakten wisselen af met boschrijke gebergten, verrukkend schoone
dalgronden en vischrijke meren. De Yang-tse-kiang, eene der
heerlijkste rivieren van de wereld, doorstroomt de provincie van
het zuidwesten naar het noordoosten; hare vruchtbaarheid is zoo
vermaard, dat men beweert, dat de voorraad van een oogst voor
tien jaren kan strekken en dan naauwelijks nog uitgeput is. Op
uitgestrekte schaal worden er ook verf- en vezelstoffen bevattende
planten, als b. v. indigo en de eigenaardige netel verbouwd,
waaruit het beroemde grasdoek wordt geweven. Tegen de heuvels
aan liggen de theeplantsoenen. De fijnste bladen van de eerste
qualiteit worden door de fijntongen in de provincie zelve in be-
slag genomen; het grovere pluksel wordt door karavanen naar
Thibet en Turkestan vervoerd. De apothekers en droogisten
uit alle provincien zenden jaarlijks hunne reisbedienden naar
Sse-tschoeen, om daar medicinale planten in te koopen, omdat
die daar naar het algemeene gevoelen beter zijn dan in de
overige gedeelten des rijks. Khabarber en muskus, twee zeer
belangrijke handelsartikelen, komen uit Thibet.
Het fraaije, vruchtbare land is van grooten invloed op zijne
bewoners, die zieh van alle overige Chinezen tot hun voordeel
onderscheiden. In de groote steden heerscht in vergelijking groote
orde en zindelijkheid; ook het aanzien der dorpen getuigt van
welvaart, en de taal is over het algemeen bijna zoo zuiver als te
Peking zelf, en niet zulk een onverstaanbaar patois als in vele
andere provincien. De bewoner van Sse-tschoeen is kloek en krachtig:
zijn gelaat heeft eene mannelijker uitdrukking dan bij de
Zuidchinezen en is minder ruw dan bij die der noordelijke provincien.
Hij is een braaf soldaat en past ook zeer goed tot offi-
cier. De provincie laat zieh op hären krijgshaftigen geest veel
voprstaan en beroemt zieh, de bakermat te zijn van den beroem-
den generaal, die tot krijgsgod werd verheven. Deze chinesche
Mars is Koeang-ti, wiens naam door het gansche rijk zoo popu-
lair is. Hij leefde in de derde eeuw onzer tijdrekening, bevocht
talrijke overwinningen en werd ten laatste met zijn zoon Koeang-
ping gedood. De Chinezen weten vele wonderen van hem te verbalen;
zij beweren, dat hij geenszins gestorven, maar ten hemel
opgevaren en aldaar onder de goden opgenomen is. Thans is hij
de god van den oorlog. De Mandschoedynastie heeft hem bij hare
troonsbeklimming plegtig tot god en tot besekermgeest van hären
heerschersstam verheven; de regering liet hem in alle provincien tem-
pels bouwen, waarin hij overal zittend, in kalme, maar fiere hou-
ding afgebeeld is. Zijn zoon Koeang-ping stäat aan zijne linkerhand
en is van top tot teen gewapend; regts van hem staat zijn
getrouwe stalknecht, die op zijn breed zwaard leunt, zijne zware
wenkbraauwen fronst, zijne groote, bloedig opgezette oogen wijd
openspalkt en kennelijk der gansche wereld schrik en angst wil
aanjagen. De vereering van dezen Koeang-ti behoort tot de staats-
religie; het volk bekommert zieh even weinig om zijn Mars al3 om de
boeddhistische godheden; doch de ambtenaren, met name de mili-
taire mandarijnen, moeten op bepaalde dagen Koeang-ti’s tempels
bezoeken, zieh voor het beeid neerwerpen en wierookstaafjes branden.
De dynastie, die hem tot god en beschermer des rijks ge-
maakt heeft, duldt niet, dat hij door de staatsdienaren onverschil-
lig behandeld wordt. Bij het invoeren van dezen cultus hebben
de Mandschoes ongetwijfeld politieke bedoelingen gehad; hij is voor
hen een middel om invloed op de Soldaten uit te oefenen, en
daarom ook hebben zij ’t verhaal uitgestrooid, dat Koeang-ti zieh
in alle oorlogen, welke de dynastie sedert hare troonsbestijging
voerde, ligehamelijk heeft doen zien. Op verschillende tijden, onder
anderen gedurende den oorlog tegen de Eleuten en later tegen
de opstandelingen in Thibet en Turkestan, zweefde hij door de
lucht, moedigde de keizerlijken aan en bragt den vijand gevoelige
schade toe. De overwinning kan den keizer onmogelijk ontgaan,
daar hij zulk een magtigen beschermer heeft. Een mandarijn
heeft ons alle heldenfeiten van Koeang-ti in volle geloof en een