burgemeester. — Een mongoolsch mandarijn. — Zijne geographische
kennis. — Werkzaamheden der protestantsche
methodisten in China. — De Chinezen als sterrekundigen. —
Voorkomen der hoofdstad van Kiang-si. — Porselein en
porseleinfabrieken. — Chinesche antiquaren. — Oorsprong
van den porseleingod. — De vischteelt. — Nieuw reisplan...............................................................
i ................................173-
EENENTWINTIGSTE HOOEDSTUK.
Vertrek van Nan-tschang-foe. — Een mandarijnenjonk. —
De chinesche logementen. — Hnurrijtuigen in de steden. —
Onderhoudende litteratuur. — Zinspreuken en spreekwoor-
den. — Het Meï-linggebergte. — Nan-hioeng, grensstad der
provincie Koeang-toeng. — Chinesche koordedansers. — De
kleine voeten der vrouwen. — De Tijgersrivier.— Canton.—
Verblijf te Macao. — Dood van den missionaris Gäbet. —
Nog eene reis naar Peking. — Aankomst te Marseille in
Junij 1852.................. ' ....................................................... 184-
183.
197.
ELFDE HOOEDSTUK.
Gevaarlijke ziekte. — Chinesche cloctoren. — Het polsvoelen en de
acupunctuwr. — Handel met artsenijen. — De roode pillen. —
Proefoncbrvindelijke geneeskunde. — Oorsprong en geschiedenis
der cholera. — Herstelling. — Eene treurige geschiedenis. —
De prefect van Kuenrkiang-hien. — Doodkisten. — Vertrek van.
Kuen-kiang-hien.
T e Kuen-kiang-hien, de stad der derde klasse, waar de lezer
ons na eene door de drukkende hitte hoogst vermoeijende nachtreis
heeft zien aankomen, stond ons eene zware beproeving te
wachten. In Mongolie en Thibet waren wij op velerlei wijze aan
de uiterste gevaren blootgesteld; wij stonden er op het punt van
te bevriezen, te verhongeren, door tijgers of wolven verslonden
te worden, den roovers in handen te vallen of onder lawienen
een graf te vinden. In China hadden de beulsknechten hunne
marteltuigen voor onze oogen uitgebreid ;,.ook hadden wij gevaar
geloopen van te verdrinken. Thans, te Kuen-kiang-hien, werd
ik op het ziekbed geworpen. Beeds weinig uren na onze aankomst,
toen juist de mandarijnen ons hun bezoek bragten, kreeg
ik hevige braking en buikpijn; ik voelde mij zoo zwak, dat ik
mij te bed moest leggen. Men liet nu dadelijk een wijd en zijd
vermaarden doctor komen, die reeds vele wonderkuren verrigt had.
Intusschen redeneerden de mandarijnen in mijn bijzijn met de
grootste koelbloedigheid over den aard en de waarschijnlijke oor-
zaak van mijne ziekte. Wij hebben vroeger reeds gezegd, dat
elk Chinees uit zijn aard kok .en tevens comediant i s ; met het-
zelfde regt kunnen wij hier beweren, dat hij uit zijn aard ook
een stuk van een doctor is. De mandarijnen spraken in technische
uitdrukkingen en kwamen eindelijk hierin overeen, dat mijne edele
m i