brengt, of zieh beleedigende uitdrukkingen tegen hen veroorlooft,
ingeval de beleedigde deze zelf gehoord heeft en deswege eene klagt
inlevert. Een vadermoorder ondergaat den dood door de messenstraf,
waarvan ook zijn lijk niet verschoond blijft, als hij in de
gevangenis mögt gestorven zijn.
De tijd van den r o uw en de manier, waarop om de ver-
schillende familieleden gerouwd wordt, is door de vvet voorgeschre-
ven. Wie op de tijding van ’toverlijden van vader, moeder of
echtgenoot niet dadelijk den rouw aanneerat, krijgt zestig slagen en
wordt voor een jaar in ballingschap gezonden. Dezelfde straf ondergaat
hij, die voor den door de wet bepaalden tijd den rouw afiegt of
gedurende den rouwtijd aan eenige vrolijke partij deel neemt. Ieder
rijksambtenaar moet zieh terstond na het vernemen van den dood eens
bloedverwants in rouw kleeden en zijn post neerleggen tot de vast-
gestelde tijd verstreken is. Wie, om in zijne betrekking te blij-
ven, voorgeeft, dat de overledene een verwijderd bloedverwant
van hem is, krijgt honderd slagen, verliest zijn ambt en kan
nooit weder een post bekleeden. Eene uitzondering wordt voor
zulke ambtenaren gemaakt, die in verwijderde streken eene zwaar-
wigtige plaats bekleeden, en voor militaire bevelhebbers, die ver
van Peking bevel voeren. In deze gevallen besehikt de keizer,
hoe men zieh te gedragen heeft. Men ziet uit dit een en ander,
dat de kinderlijke pieteit nog al dikwijls door stokslagen dient te
worden ondersteund.
Onder de r i t u e l e vooschriften hebben wij enkele opgemerkt,
die om hare zonderlingheid melding verdienen. „Al, wat aangaat de
wetenschap der gesternten, als daar zijn zon, maan, de vijf pla-
neten, de achtentwintig hoofd- en ook de overige sterrebeelden,
mitsgaders de waarneming der verduisleringen, cometen en andere
verschijnselen aan den hemel, valt in den werkkring der ambtenaren,
die het astronomisch collegie te Peking uitmaken. Ingeval deze ambtenaren
niet naauwkeurig op gezegde verschijnselen acht geven en
niet behoorlijk het tijdstip opgeven, waarop zij plaats zullen hebben,
ten einde zijne Majesteit daarvan kennis drage, alsdan zullen
zij gestraft worden met zestig bamboesslagen.”
Eene andere bepaling luidt: „Het is aan toovenaars, heksemeesters
en waarzeggers verboden, in de huizen der burgerlijke
of militaire ambtenaren te komen onder voorwendsel van onheil te
verkondigen, dat de natie dreigt, of van blijde gebeurtenissen te
voorspellen. Yoor elke profetie zullen vijfhonderd stokslagen worden
toegediend. Deze wet zal hen nogtans niet beletten, om voor per-
sonen, die zulks verlangen, het horoscoop te stellen, geboorten te pro-
gnosticeren of op gebruikelijke wijze de gesternten te raadplegen.”
De Chinezen zijn onverschillig omtrent de godsdienst, maar
zij hebben zeer strenge en tot in de minste kleinigheden gaande
wetten betreffende hare uiterlijke vormen. Alle verwaarloozing
of onregelmatigheid in de waarneming der voorgeschreven gebrui-
ken wordt niet alleen aan den persoon des overtreders, maar ook
aan den intendant der ceremonien, die beter had moeten toezien,
met bamboesslagen gestraft. Yeertig slagen bekomt de ambtenaar,
die het opzigt over de gewijde varkens heeft, die men in de
pagoden voor de plegtige offers mest, ingeval hij niet behoorlijk
op de voedering past en zulk een beest ziek of mager laat worden.
Een ziek zwijn is voor de pagode-opzigters altijd eene aaugelegenheid
van groot gewigt.
De bonzen en de doctoren der rede (tao-sse) zijn door
de wet eenigermate burgerlijk dood gemaakt. Zij mögen vader
noch moeder bezoeken en ook aan hunne voorvaders geen offer
brengen; ook is hun, en wel op straffe van honderd stokslagen,
verboden, over hunne ouders rouw te dragen.
Het strafwetboek bemoeit zieh dikwijls met eene menigte kleinigheden,
waarvan in de europesche wetgeving met geen enkel
Woord gerept wordt. Wanneer men die tallooze menigte regels en
voorschriften van allerlei aard doorleest, bespeurt men dikwijls, dat
de wetten van China aan den eenen en de practijk der bewoners aan
den anderen kant niet met elkaar in overeenstemming zijn. Het hoog-
ste gezag heeft aan magt en nadruk verloren, en het votk leeft zoo
tamelijk naar zijn eigen goeddunken, zonder zieh veel om de voorschriften
van het wetboek te bekümmeren. De mandarijnen oefe-
nen hun gezag naar luim en goedvinden uit. Zelfs in ernstige gevallen,
als zij b. v. een aangeklaagde op de pijnbank moeten brengen
, om hem eene bekentenis af te dwingen, of ook bij toepassmg
van de doodstraf, gaan zij te werk, zoo als zij willen, en laten wet
wet blijven.
In den zomer van 1849 waren wij, op den weg naar Peking,
in de provincie Schan-toeng. Op een avond reden wij op eene ge-
huurde kar den grooten keizersweg längs, die aan weerszijden met
hooge boomen beplant is. Terwijl de koetsier zijne pijp rookte
en zijne magere muildieren aandreef, dwaalde ons oog over eene
wijde eentoonige vlakte. Op eens klopte onze voerman zijne pijp