ons allen onbekend, en toch onze vrienden en broeders. De man-
darijnen waren zeer verwonderd over deze wederzijdsche hartelijkheid
en hadden moeite om hunne ontevredenheid daarover te verkrop-
pen. Eene op zieh zelve onbeduidende kleinigheid, die groote
gevolgen had, deed die nogtans spoedig losbreken.
Tegen den avond lazen wij ons brevier in eene laan op het
binnenste hofplein ; de drie mandarijnen van ons geleide zaten
onder een grooten rozelaurierboom, rookten hunne pijpen en ver-
kwikten zieh in de koelte. Daar kwam onze dienaar met een brief
en een pakje den hof over en ging in onze kamer. De militaire
mandarijn uit Tschoeng-king sloop hem n a , en alhoewel liij het
oogenblik goed gekozen h ad , om niet opgemerkt te worden, hadden
wij toch wel gezien, wat er voorviel, en haastten ons nu insgelijks naar
onze kämer. Hij had brief en pakje in de hand en wilde zieh
daarmee uit de voeten maken; doch wij traden hem in den weg,
stieten hem in de kamer terug, sloten de deur en riepen: „Dieven!
Dieven!” Vervolgens nameu wij een touw, om hem te
binden. Thans schreeuwde hij om hulp, en in een ommezien
schoten een menigte menschen toe. Op zieh zelf kwam ons die
comedie vrij kluchtig voor; maar in China moesten wij haar
van de ernstige zijde opvatten en ons in hooge mate vergramd
en verbolgen betoonen. De mandarijn had het pakje eigenmagtig
geopend; het bevatte eenige geconfijte vruchten en een paar wel-
riekende colliers, welke eene christelijke familie ons ten geschenke
zond. De brief was zeer onschuldig en luidde als volgt:
geringe familie der Tschao buigt zieh diep ter aarde
voor de geestelijke vaders, die uit het groote land Erankrijk körnen,
en bidt, dat des hemels zegen op hen afdale. Door Gods
barmhartigen wil is ons in ons arm onbekend land uwe kostbare
tegenwooidigheid beschoren. Weldra zullen wij door stroomen en
gebergten van elkaar gescheiden zijn, doch het gevoel des harten
doorijlt in een oogenblik onmetelijke afstanden. Wij denken dag
en nacht aan de geestelijke vaders. Te Leang-schan zullen alle
vrienden der religie (Kiao-yoe —■ zoo noemen zieh de chinesche
Christenen onderling) zieh vereenigen, gebeden tot den Hemelheer
opzenden, en voor ligehaam en ziel bestendigen vrede afsmeeken.
Wij helfen eenige vruchten des lands tot u omhoog; verlaagt uwe
hand en neemt ze a a n ! Deze kleine gave komt ons van het
hart. Deze schriftregels zijn geteekend door de mannen en vrou-
wen der visschersfamilie Tschao.”
Onze overijverige mandarijn was vreeselijk ontsteld en trilde
aan alle leden, toen wij aan onze gramschap woorden gaven. Hij
had geene zamenzwering ontdekt. De stadsprefect kwam met een
gevolg van ambtenaren toe om de rust te hersteilen, doch ging
daarbij zoo onverstandig te werk, dat hij zijn doel geheel miste.
Hij verklaarde namelijk, dat hij het hoofd dier familie Tschao
dadelijk zou doen vatten en in de gevangenis werpen, daar het
gansche ongeluk aan hem te wijten was; doch wij riepen: „Eene
regtspraak! Wij verlangen eene regtspraak. Als het opperhoofd
der familie Tschao misdaan heeft, bestraft hem dan volgens de
wet en stelt den volke een voorbeeld. Is hij nogtans onschuldig,
dan komt alles op den militairen mandarijn uit Tschoeng-king
neer en moet deze straf lijden. Hier in het gemeentepaleis heeft
men de rust gestoord. Wij reizen onder des keizers bescherming
en vrijgeleide, en zijn door een ambtenaar beleedigd. De orde
moet door een regterlijk vonnis hersteld worden. Ieder moet
op zijne plaats gezet worden, al naar hij het verdiend heeft!”
De prefect van Leang-schan wist eigenlijk niet regt waar wij
heen wilden, en meende, dat de zaak nu toch afgedaan was en
niet meer moest worden aangeroerd. Het hoofd der familie Tschao
zou op vrije voeten blijven en daarom kon nu ook alle zielsver-
ontrusting verdwijnen. De overige mandarijnen waren van datzelfde
gevoelen; doch wij bleven bij dat eene woord: „Eene regtspraak!
Is het hoofd der familie Tschao niet schuldig, dan heeft hij
geen genade noodig; het gedrag van dien man moet naauwlettend
onderzocht worden; hij is voor het oog der gansche wereld bena-
deeld en verongelijkt. ’t Is hier om aller Christenen en om onze
eigene eer te doen. Wij verlangen openbaar onderzoek en openbare
uitspraak, opdat de ware beginselen van wat regt is den
volke helder en tastbaar worden uiteengezet. Wie ons kent,
weet zeer goed, dat wij geenszins wufte woorden spreken of
onberaden besluiten nemen; en zoo verklären wij dus voor al de
menigte en zonder omwegen, dat wij Leang-schan niet verlaten,
voordat in ons bijzijn een openbaar vonnis is uitgesproken. Het
wordt reeds donker; gij kunt dadelijk de noodige toebereidselen
laten maken.” Hierop wendden wij ons tot meester Ting, zeiden
hem, dat het tijd tot het avondeten was en wij aan tafel wilden
gaan, maakten voor den stadsprefect en diens gevolg eene diepe
buiging, en gingen in den kleinen tuin achter ons vertrek. De
nieuwsgierige menigte ging allengs uiteen, en men meldde ons,