policie belast en treden ln alle zaken als bemiddelaars tusschen
hunne gemeenteleden en de mandarijnen op.
De stand der geleerden verkrijgt jaarlijks ten gevolge der
examina nieuwen aanwas. Hij is eene bevoorregte klasse, de eenigste
adel, dien men in China kent, en men mag hem vrij als de kern
des rijks beschouwen. Erfelijke titels voeren alleen de leden der
keizerlijke familie en de afstammelingen van Confucins, van wie
men in de provincie Schang-tong nog velen vindt. Aan de erfelijke
titels der verwanten des keizers zijn nog zekere voorrec-
ten verbonden, als onder anderen een matig jaargeld, het regt
om een rooden of gelen gordel te dragen, eene paauwenveer op de
muts te steken, acht of twaalf dragers aan den palankijn te hebben,
en zoo meer. Maar ook deze verwanten des keizers moeten hunne
wetenschappelijke examens te Peking of te Moekden in Mand-
schoerie hebben afgelegd, om tot eenig staatsambt te worden
toegelaten. Wij hebben een aantal van die adellijke Tartaren gezien,
die hun leven in traagheid en halve armoede sieten, zieh met
hun sober jaargeld vergenoegden, en alleen door hun rooden
of gelen gordel blijk van doorluchtige afkomst gaven. E r zijn
bijzondere ambtenaren benoemd, om hunne belangen te behartigen
en een waakzaam oog op hun gedrag te houden.
De hooge burgerlijke en militaire ambtenaren van het chi-
nesche rijk, die zieh in het bestuur of in den krijg onderscheiden,
bekomen titels, als b. v. koeng, héoe, p h y , tse en nan, wat bij
ons zoo veel als hertog, markies, graaf, baron en ridder bedui-
den zou. Deze titels of rangen zijn nogtans geenszins erfelijk en
geven ook aan de zoons hoegenaamd geene regten; maar daaren-
tegen kunnen zij op de voorouders worden overgedragen, en dat
moet natuurlijk in onze europesehe ooren niet weinig vreemd
klinken. De Chinezen hebben dit gebruik ingevoerd met het oog
op hunne lijkplegtigheden en op de titels, welke iedereen aan
zijne overleden ouders toekennen moet. Een ambtenaar, wien
door den keizer een hooger rang verleend was, zou niet op
voegzame wijze een lijkfeest kunnen vieren voor ouders of groot-
ouders, die geen titel hadden van gelijk aanzien. Te veronderstel-
len , dat de zoon knapper, geleerder of verdienstelijker kon zijn
dan de vader, zou de hiérarchie overhoop werpen en den grond-
slag van het geheele staatsgebouw aantasten. Een adel, die slechts
tijdelijk geldt en buitendien zieh tot het voorgeslacht uitstrekt,
maar niet op de nakomelingschap overerft, schijnt menig Europeer
zeker vreemd toe en in zijne hooge wijsheid meent hij
ligt, dat men Chinees moet zijn, om zulk eene ongerijmdheid uit
te vinden. En toch mögt men wel eens bedaard overwegen1, of
’t niet verständiger en dikwijls met minder gevaar verbonden is ,
de onderscheiding van een man op zijn vader, dan wel op zijne
kinderen over te dragen.
De gezamenlijke burgerlijke en militaire ambtenaren van het
chinesche rijk zijn verdeeld in negen klassen —- Jchioe-ping — die
zieh de eene van de andere onderscheiden door een „kogel,” dien
de Europeers meestal „knoop” noemen, schoon deze uitdrukking
eigenlijk niet past. Deze kogels hebben ongeveer de grootte van
een duivenei, en worden boven op de muts vastgehecht. De
eerste klasse heeft een gladden, de tweede een geribden rood kora-
len kogel; de derde een kogel van licht- of doorschijnend blaau-
wen steen; bij de vierde is die mat- of donkerblaauw; bij de
vijfde van kristal; bij de zesde van niersteen of grijs; bij de
zevende, achtste en negende van verguld koper en verschil-
lend bewerkt. Elke klasse heeft twee afdeelingen: de eerste is
in werkelijke dienst, de andere niet; doch de kogels zijn bij beide
volmaakt dezelfde. Alle ambtenaren dier negen klassen worden
als koeang-foe betiteld. De naam m a n d a r i jn is aan de
Chinezen geheel onbekend; hij is van de eerste Europeanen, die
naar China kwamen, afkomstig en werd misschien van het por-
tügesche mandar (bevelen) afgeleid.
Het administratief beheer van het hemelsche rijk heeft drie
afdeelingen, t. w. het opperste rijksbestuur, het plaatselijk bestuur
te Peking, en dat der provincien en colonien. De hoogste leiding
is in de handen van twee raadscollegien, die regtstreeks met den
keizer in aanraking komen. Het eerste, nei-ko genaamd, is met het
maken van ontwerpen en het afdoen der loopende zaken belast;
het is zoo veel als een keizerlijk kabinet en moet, gelijk het
regiement zieh uitdrukt, „de bedoelingen en gedachten des kei-
zerlijken wils in orde brengen en openbaar maken, en ook den
vorm der administratieve besluiten regelen.” Het tweede, Tdun-ke-
tschoe, beraadslaagt met den keizer over politieke aangelegenheden;
het bestaat uit de leden van den nei-ko, den president en den
vicepresident der hoogste collegien. De zittingen worden zeer
vroeg in den morgen gehouden en de keizer zelf zit daarbij voor.
Onder deze beide hoogste collegien staan de zes souvereine collegien,
lioe-poe, die zoo veel als de ministerien in de europesehe